goocheld voor.
Hij springt meteen enthousiast van de klapstoel en huppelt even later aan mijn
hand naar de zoetewalm-winkel, waar wij ons begerig aan een tafeltje zetten -
vlák bij het fornuis, want hij moet het allemaal goed zien.
Een witte man is daar krachtig in de weer en twee anderen zitten aan de kant zeer
dunne shagjes te roken of eens op het hoofd te krabben.
‘De poffertjes worden gebakken door die meneer met de watjes in de oren,’ meldt
mijn zoontje op de constaterende toon van de neutrale waarnemer maar voor ik
reageren kan, zet de man, die inderdaad fikse plukken in de beide schelpen heeft
binnengedreven, de dampende bordjes al voor ons neer.
Mijn metgezel opent de mond, neemt het kauwgummiknoedeltje eruit en legt het
voorzichtig op tafel. Dan weerhoudt het poffergenot hem vijf volle minuten lang
van iedere conversatie.
Als het allemaal op is en betaald, ontdoe ik zijn gewaadje van de strooisuiker,
veeg de boterresten van zijn kin en wandel bevredigd met hem naar buiten. We
hebben het hele feestprogram gehad.
‘Dat was lekker, he?’ zeg ik.
Maar hij staat opeens stokstijf.
‘Wat is er?’ vraag ik.
‘Me kauwgummi!’ roept hij ontzet, ‘heb ik vergéten!’
‘Nou ja...’ pleit ik, ‘'t was tóch op.’
Maar hij kijkt zó diep rampzalig, dat ik toegeef. Ten slotte is het zíjn feest,
dus als hij nu meent dat het weer in zijn mond moet, past het mij niet, mijn wil
door te zetten. Rechtsomkeert!
Doch als we de zaak weer binnenkomen, zie ik een echtpaar voor ons tafeltje van
zoëven en nóg een stapje dichterbij neem ik ook waar wat zij doen. De man
probeert, met een gezicht vol walging, de kauwgummi van de mouw der