staat van drentelige beschonkenheid verkeren, is het vaak
belangwekkend hen dit bevel meer goedwillend dan behendig te zien uitvoeren,
maar ten slotte zitten we toch allemaal, met bengelende benen.
‘Ik zal u dadelijk het wisselgeld brengen,’ zegt het meisje dat mij een programma
heeft verkocht. Haar belofte schiet mij pas weer te binnen als de voorstelling
al begonnen is, want dan zie ik haar plotseling, met een zilveren broekje aan,
in de nok van de tent zweven, vastgebeten in een voorwerp dat haar onderste
boven hangende mama, die nog onlangs de kassa beheerde, met wreed toegeknepen
mond omklemd houdt. Alleen een Hollander roept dan nog: ‘En mijn twee
shilling?’
Het programma heeft de smaak van een te zuinig belegde boterham. Dezelfde mensen
duiken telkens in andere faculteiten op - nu eens messen werpend, dan weer vuur
nuttigend of op elkander klimmend tot een sidderende toren, die bij het eerste
applaus al instort. Als ze weg zijn om nieuwe pakjes aan te doen, wordt geregeld
een bruin trekpaard binnengezonden, bereden door een grote, droevige aap, die
wel een leukere tijdpassering weten zou, als ze hem maar niet met een ketting
aan het zadel hadden vastgeklonken.
Buiten rumoeren de arme kinderen en berusten daar niet in. Want dit is een
nebbisj-tent, waarvan je het zeil aan alle kanten makkelijk op kunt tillen. Ze
doen het herhaaldelijk en het is véél leuker dan de voorstelling, zo'n hele
school aan elkaar klevende broertjes en zusjes, rood en sproeterig te zien
binnenduiken, onmiddellijk zó met open mond verzonken in het gebodene, dat ze de
kaplaarsvent, die met het uitsnijden van deze gezwellen is belast, niet eens
zien naderen. Tijdens de verwijdering, die hardhandig in zijn werk gaat, drinken
zij het gestolen genot tot het laatste moment in. Dan valt het zeil weer tussen
hen en de droom.
En ze missen de clowns, twee boerse mannen in gezelschap van de kleinste dwerg
die ik ooit onder ogen kreeg,