‘Wat moeten jullie?’ vraag ik lodderig.
‘Hij heeft een brief gekregen van Sint-Nicolaas,’ zegt ze opgewonden. ‘Lees 'm
eens vóór!’
Ik vervloek mijn pedagogische inval en probeer nog uitstel tot het ontbijt te
bepleiten, maar ze schreeuwen en rukken tot ik rechtop zit en met toonloze
slaapstem mijn eigen proza voorlees. ‘Bah, wat een nonsens,’ denk ik als 't uit
is. Dan kijk ik het mikpunt aan. Hij staat in zijn afzakkende pyjamaatje naast
mijn bed en straalt als iemand die gehuldigd wordt. ‘Nou, wat zég je ervan?’
vraag ik.
‘Een brief van Sinterkláás!’ zegt hij verzaligd en zijn ogen glinsteren als
sterren. Met eerbiedige vingertjes neemt hij de papieren berisping van mij aan
en bekijkt de keerzijde, als stond daar ook iets interessants.
‘Zie je nou wel, dat je moet eten,’ zeg ik nog, maar hij loopt met zijn schat de
kamer uit, achtervolgd door zijn zuster die bedelt: ‘Hè, laat mij hem nu even
vasthouden, hè, toe...’
Ik val weer achterover en dommel in, maar twee minuten later staat een woedend
klein meisje naast mijn sponde.
‘Papa, ik mag 'm niet eens effe hebben.’
‘Wat?’ vraag ik slaperig.
‘De brief van Sinterklaas,’ zegt ze. ‘'t Is net zo gemeen. Waarom heeft hij wél
een brief en ik niet?’
‘Ach, houd nu toch eens op,’ roep ik gemarteld, ‘'t Is helemaal geen gunstige
brief, snap je dat nou niet?’
Ze kijkt me verongelijkt aan.
‘En ik had mijn bord wél leeggegeten,’ zegt ze snibbig.
Ik sluit wanhopig mijn ogen en slaap in, maar een dik uur later breng ik broer en
zus naar school. Mijn zoontje heeft de brief in zijn hand. Er komen twee
jongetjes aan, die blijkbaar tot zijn relatiekring behoren.
‘Kijk eens,’ zegt hij trots. ‘Heb ik van Sinterklaas gekregen.’
De jongetjes zijn wat groter dan hij. Ze nemen hem het schrijven af en kijken het
koel-kritisch in.