Merkwaardig geval
Toen ik zaterdagavond alleen thuis was en een boek van Edgar Allan Poe las, werd
er krachtig gebeld. Ik opende de deur en zag een dunne man, met een
neerslachtige pet op.
‘Goede avond,’ zei hij. ‘Is de heer Lauwers thuis?’
‘Nee,’ antwoordde ik.
‘Wanneer zou ik hem dán kunnen treffen?’ vroeg de pet.
‘Nooit,’ sprak ik. ‘Hij woont hier niet.’
De man greep zich aan de kin. Meteen deed hij een stap achteruit, en liet zijn
licht op het huisnummer schijnen.
‘Zestien!’ riep hij bevrijd. ‘Ziet-u-wél, ik wist wel, dat ik goed was. Lauwers
woont op zestien.’
Ik schudde het hoofd.
‘Waarachtig wel,’ vervolgde de man. ‘Het is zo'n dikke, met een wit hondje.’
Uit beleefdheid deed ik of ik nadacht, maar ten slotte zei ik noch deze heer,
noch zijn diertje te kennen.
Die pet werd er ongeduldig van.
‘Hij heeft zo'n opgeblazen gezicht, Lauwers! Ik ben al zo vaak bij hem
geweest!’
‘Heus niet, meneer,’ riep ik. ‘Als ik u toch zeg dat...’
Op dat ogenblik ging de deur van de huiskamer open en trad een bolle man met een
opgeblazen gezicht de gang in. Hij droeg een huisjasje; een wit hondje liep bij
zijn benen. Met uitgestoken hand ging hij op de pet af en riep: ‘Ah, die Kees!
Leuk dat je even aankomt!’
‘Ziet u nou wel,’ sprak de bezoeker, terwijl hij mij even verwijtend aankeek.
Ik was natuurlijk nogal verbaasd, maar later is de zaak mij duidelijk geworden.
Die Lauwers woont al anderhalf