Spelen in Monte Carlo
‘Links de hoek om, meneer, daar wacht het fortuin op u,’ zegt, ironisch, de
hoogbejaarde voorbijganger, aan wie ik in Monte Carlo om de kortste weg naar de
speelbank heb gevraagd en hij gniffelt, als ik dóórloop, nog wat tegen mijn rug:
daar gaat weer zo'n sukkel, die zijn geld kwijt wil. In mijn geval is het 'n
paar frank, want ik ken me zelf en heb de rest in het hotel gelaten. Je kunt
voor dat geld drie ronde fiches kopen bij een slaperige kassier, die boven de
gordel in smoking is gekleed, maar onder zijn toonbank een vuile tennisbroek en
linnen schoenen blijkt te dragen. Ik loop naar de speeltafel en heb mijn fiches
verloren, als ik nog denk ze alleen maar even te hebben neergelegd, want een
meneer, die uit een soort kinderstoel gemelijk op ons gewriemel neerziet, harkt
ze meteen naar zich toe: ik heb blijkbaar gespeeld. Nu rest mij alleen nog een
rond houten vestiairenummertje. Indien ik dit nu opzette en ik won - zou ik dan
acht jassen krijgen? Maar de mensen die hier zitten, zien er niet naar uit dat
ze voor zo'n precedent voelen.
Het is elf uur in de ochtend, maar in de schemerige zaal zijn alle tafels bezet.
Naast elkaar: een wat paf geworden badplaatssirene met vingers vol nagellak en
sigarettebruin, een op de ellebogen glimmende Lebemann, die heel zuinig moet
zijn op zijn schoonheid en een minstens tachtigjarige opa met de witte snorren
en baarden van 'n gepensioneerde aardrijkskundeleraar, waartussen z'n fletse
mond voor eeuwig heeft besloten tot de milde glimlach van iemand die wordt
toegesproken. Er zitten trouwens veel oude mensen: mastdunne Engelse dames, met
zoveel rimpels dat men er de poeder met een spijker uit zou kunnen krabben,
onwerkclijke