Hij smikkelde even uit zijn kelkje op zo'n manier die tijdelijke geheelonthouders
als ik het vuur na aan de schenen legt.
‘'t Is een groot woord, spijt,’ zei hij. ‘Maar gelukkig wordt het allengs
kleiner. Ik ben nu zeventig, maar toen ik de leeftijd van die man had... poeh,
wat was het toen nog groot, het woord. Waar ik niet allemaal spijt van had! Het
was bijna een complete dagtaak. Maar het slijt en er blijft niets van over,
zelfs geen litteken. Als ik er nu op terugkijk denk ik: “'t Was onbeduidende
onzin, meer niet.” Dat is wel geriefelijk van het ouder worden, vindt u
niet?’
‘Ja, dat is zo,’ antwoordde ik.
Hij wees met één hand naar de bomen.
‘Die lichte tint groen is erg mooi hè,’ zei hij. ‘Je moet wat hoger kijken, boven
de auto's, dan is er niets veranderd sinds vroeger. O, ik zeur niet over auto's
hoor. De maatschappij is veranderd en de mensen zijn veranderd en auto's horen
daarbij. Maar toen ik nog jong was, waren de auto's alleen voor “de dominee, de
dokter, de notaris, die denken dat uw dichter niet goed gaar is.” U kent de
regels?’
‘Maar 't kan verkeren,’ antwoordde ik, ‘Jan Greshoff.’
Hij knikte vriendelijk. Ik was geslaagd.
‘Weet u,’ zei hij, ‘het was in het voorjaar van 1939 toen ik 's avonds om half
acht op deze gracht liep. Het was zoel weer en het motregende een beetje. Maar
dat vond ik niet onaangenaam, motregen. Het lichte groen werd er nog frisser
van. Ik keek er naar, terwijl ik hier liep. En plotseling voelde ik dat er een
hand onder mijn arm geschoven werd. Ik keek opzij en zag wie het was. Elsje
heette ze. De vrouw van een bevriende collega. Een zeer bijzondere vrouw. Ik
vond haar erg mooi en erg aardig. Ja, ik geloof zelfs dat ik een beetje verliefd
op haar was. Enne - ik liet haar ook niet geheel onverschillig. Zo zou het staan
in een slecht geschreven roman. Ze gaf me een arm en we liepen samen door de
motregen. Ik voelde me volkomen gelukkig. We hadden niets met elkaar, hoor. Maar
- nou ja. Na een tijdje zei ze: “Zullen we ergens iets gaan drinken?” En weet u
wat ik antwoordde? Ik antwoordde: “Nee, dat kan niet want ik heb om acht uur een
afspraak.” Dat wás ook zo. Ik weet niet eens meer welke onbenulligheid het
betrof. Maar we namen afscheid en ik heb haar nooit meer teruggezien. Want kort
daarop ging ze met haar man naar het buitenland en daar is ze onlangs gestorven.
Tja, een afspraak. Terwijl we daar zo heerlijk liepen, zonder veel te praten.
Kijk, dáár heb ik nu nog altijd spijt van.’