De man schrok, als door een wesp gestoken. Om zijn dunne lippen kwam een bitter
trekje. Hij draaide zich haastig om en wandelde weer in de richting waaruit hij
was gekomen.
Ik liep nu naast hem.
Hij had een vreemd profiel met de platte neus die sommige boksers aan het eind
van een harde carrière vertonen. Zijn lippen bewogen, omdat hij in zich zelf
sprak, een gewoonte van eenzame mensen al maak ik me er ook wel eens aan
schuldig. Hij leek me geen man die bij thuiskomst een warm onthaal zou vinden.
Hoogstens iemand die men duldt in een café.
Aan het eind van het straatje ging hij rechts af. Bij de etalage van een
winkeltje dat deed in nutteloze oude voorwerpen stopte hij en keek. Veel
bijzonders viel er niet te zien. Een blote, star kijkende kinderpop die een arm
miste. Een gedeukte koektrommel, met de beeltenis van de verjaarde mensenredder
Dorus Rijkers, die hunkerde naar een schipbreuk. Wat vergeten boeken. En een
blikken mannetje, dat iets aan het zagen was. Er hing een briefje: ‘Ik ben een
haring eten.’
Geen neringzieke middenstander. Meer een springerige geest, met een afkeer van
vaste diensturen. Ik keek van opzij naar de man. Hij mompelde nog steeds en
begon gelijk te krijgen.
‘Nee, dát doe ik niet meer,’ had de vrouw gezegd.
Wat wilde hij dan? Een ongewone variant, die hij nu eenmaal in zich droeg als een
erotische blindganger? Ik kon het hem moeilijk vragen, want mijn vak kent het
begrip inspraak niet.
Maar de klaarblijkelijke onbereikbaarheid van zijn verlangen maakte hem
geheimzinnig en voegde een noodlottige dimensie aan zijn eenvoudigste
handelingen toe. Toen hij was uitgekeken liep hij verder met de mobiele tred van
een toerist. Ik volgde hem als een rechercheur.
Een eindje verder kleefden we geruime tijd aan de etalage van een boetiekje dat
handelde in wijdlopige bruidsjaponnen, soms met een bijbehorende, platte hoed,
die er zó frêle uitzag, dat uitstel van de plechtigheid bij winderig weer een
verstandig besluit leek. De ogen van de man werden mijmerend toen hij er naar
keek, maar het trekje om zijn mond was niet vrij van de wreedheid die mensen
vroeger te hoop deed lopen bij openbare executies.
Node scheurde hij zich van de uitstalling los, stak de straat over en ging
onverhoeds een kleine kapsalon binnen, een bekende truc van heroïnehandelaars
die willen nagaan of ze worden gevolgd. Toch liep ik met hem mee. Het deed hem
niets. De kapsalon bleek een eenmansbedrijfje te zijn, zodat ik de Panorama nam, toen hij zich in de stoel nestelde. Met het witte laken
om was hij opeens gekostumeerd voor mijn vampierfilm. Maar dan