Stadje
Voor Marianne
Het stadje ligt dicht bij de Duitse grens. Het is ochtend en ik loop er wat
brekelijk rond. Want gisteren heb ik een vriend, die hier woont, helpen trouwen,
als getuige, en bruiloften slopen me. Ik zou ze verbieden als ik macht heb. Maar
ik heb geen macht.
Het hotel, waarin ik de kleine uren van de feestnacht heb geslapen, is
splinternieuw en heet ‘Marktzicht’, omdat het aan de markt ligt. Geen trouvaille
van belang dus, die naam. Het café-restaurant beneden doet sterk denken aan zo'n
met verdampt verdriet gevulde zaal op Westerveld, waar de familie, na de
crematie, een naar modder smakend kopje koffie nuttigt.
Goede cafés bouwen is een verloren gegane kunst, net als het maken van kluchten
zoals Laurel en Hardy dat konden, en het duurzaam balsemen van lijken. ‘Lenin
stinkt,’ schreef Erich Wichman, reeds in mijn jongensjaren. Dat zal nu nog wel
erger zijn. Maar het is ver van mijn bed.
De eigenaar van het hotel is een vette, wantrouwige, hoogst kale man, met ogen
vol personeelsgebrek. Als je hem om een uitsmijter verzoekt, kijkt hij eerst
verbijsterd, of je hem een onvoorstelbaar obsceen voorstel hebt gedaan, en
blijkt dan bereid de bestelling wel degelijk uit te voeren. Hij doet denken aan
zo'n buisverlichting, die geruime tijd nadat je het knopje hebt omgedraaid, pas
aanflitst. Zijn dochter heet Sabrina - hoe kwam hij óóit op die naam -, heeft de
pech op hem te lijken en wacht, onder het omwassen van koffiekopjes, zonder
échte hoop op vaste verkering. Er wordt wat afgeleden, dames.
Klein is het stadje wel, maar het mist de lieflijkheid die kleine stadjes hun
bestaansrecht geeft. De straten dragen namen als 't Murs en de Spijkerdreef, die
je alle moed doen ontzinken. Het kerkhof blijkt soliede gesloten, als vreest men
een inval. Dat spijt me, want het bezoeken van dodenakkers weet me op grijze
ochtenden als deze altijd een beetje op te beuren, waarschijnlijk omdat ik denk:
‘Komaan, zó dood als jullie ben ik nog niet.’
In de supermarkt doen vrouwen nors boodschappen. Ze zijn zonder uitzondering
lelijk. Misschien mogen mooie hier niet binnen. Een vrouw, die naar mijn indruk
te veel onnodigs heeft ingekocht, zegt, als ik passeer, in een tegen Duits
aanleunend taaltje tegen een andere vrouw: ‘Nou heb ik, toevallig, véél verstand
van muziek.’
Ik niet, maar ik voel me vanochtend meer dan ooit de unvollendete.