met toebehoren te geven.
Ik herinner me die bijeenkomst nog goed. Een schichtige puber met puistjes was ik
en ik droeg mijn voor feestelijke of plechtige gelegenheden bestemde zwarte pak
dat een beetje knelde in de maagstreek. Een juffrouw van het hotel had ons
allemaal een corsage opgespeld. Ofschoon we er dus versierd uitzagen, verliep de
bijeenkomst moeizaam. Mijn vader was ongeschikt voor de rol van feestvarken. Hij
zat wat somber achter zijn glas. En de heren van de fabriek wisten niet goed
waar de conversatie over moest gaan, zodat er nogal wat dominees
voorbijkwamen.
Dit verklaart waarschijnlijk het overtrokken succes dat ik, na de vis, oogstte
met een door mij zelf gemaakt komisch feestrijm, want toen al zat de kwinkslag
in mijn bloed. Nadat ik het voorgedragen had, was ieder in de wolken, behalve de
jubilaris, die een beetje doezelig voor zich uit keek, als ging hem de zaak niet
aan. Dat dit aan de wijn moest worden toegeschreven, besefte ik niet, want mijn
kennis van deze materie ontstond pas in later jaren.
Toen we het vlees ophadden, stond mijn oudere broer op om een speech te houden.
Hij was toegerust met een onwrikbare waarheidsliefde, een mooie doch voor een
feestredenaar minder gunstige eigenschap, want de harde feiten zijn zelden
geschikt om de gezellige stemming er in te houden.
Hij zei dat de jubilaris nu wel vijfentwintig jaar braaf en plichtsgetrouw voor
die fabriek had gewerkt, maar dat hij eigenlijk veel liever zou hebben
gestudeerd voor een intellectueel beroep, als hem in zijn jeugd de kans geboden
was.
Doch die kans kréég hij niet.
Hij moest, na de lagere school, in zijn dorp meteen aan het werk en hij trachtte
zijn grote wetenshonger te stillen door 's avonds de boeken te verslinden, die
de bovenmeester hem leende.
Mijn broer bracht dit bewogen in herinnering. Z'n speech kwam eigenlijk neer op
een hard requisitoir tegen de firma waaraan mijn vader zijn leven en zijn
geestelijke gaven moest offeren. Toen de spreker gereed was, viel er een
bevangen stilte.
Mijn vader zat met gebogen hoofd en de heren van de fabriek keken een beetje
verlegen, wat ik me wel kon voorstellen, want ze waren met de beste bedoelingen
gekomen om te huldigen en werden nu min of meer in staat van beschuldiging
gesteld.
De directeur herstelde zich het eerst. Hij stond op, liet een brede, joviale lach
los op zijn gezond gezicht en begon: ‘Beste jubilaris. Aan mij thans de beurt
om, op deze blijde dag, uiting te geven aan de gevoelens