voor geven of zo iets,’ zei ze. Het kleine wijfje naast haar knikte
instemmend en keek aanhankelijk naar haar op, als een kind naar moeder.
‘Goed hoor,’ zei de dokter.
‘Je krijgt een pilletje,’ zei de dikke dame.
‘Fijn!’ riep het wijfje blij.
Het was vijf uur in de middag en bij het raam stond een tafel al gedekt. Ofschoon
de maaltijd eerst om zes uur zou worden opgediend, had een corpulente oude heer,
met een erg mooi sportjasje aan, reeds achter zijn ledig bordje plaatsgenomen,
het grote servet omgeknoopt, of hij bij de kapper geschoren moest worden. Hij
had het zwierig uiterlijk van een wat excentrieke landedelman, die, als hij met
de pas geschoten hazen door het dorp loopt, de eerbiedige groetjes der horigen
beantwoordt met het joviaal arrogante wuifgebaar van iemand die zich dit wel
permitteren kan. Later hoorde ik dat hij een in de war geraakte loodgieter was
die vroeger vael cafés bezocht en ook hier nog, ouder gewoonte, rondjes voor de
hele zaal bestelde, die echter niet werden gehonoreerd.
Een kleine, in-brave opa legde zijn hand op mijn schouder en begon aan een wat
klaaglijke, volstrekt onsamenhangende monoloog, waarvan ik geen syllabe begreep.
Maar hij wees er telkens bij op zijn schoenen, die er mooi, nieuw uitzagen.
‘Zijn ze u te klein soms?’ vroeg ik ten slotte.
‘Te klein? Ben je belazerd?’ antwoordde hij, opeens volkomen coherent en hij
stapte weg met een gezicht of ik hem ernstig gekwetst had.
Er strompelde, door twee verpleegsters ondersteund, een hevig wankelende oude man
binnen, met de wijd opengesperde, diep ontstelde ogen van iemand die zojuist een
onvoorstelbaar gruwelijke ramp heeft gezien.
‘Hij wordt met de dag slechter,’ zei de ene verpleegster zakelijk tegen de
ander.
Midden in de zaal stond, doodstil en kaarsrecht, een klein, spierwit vrouwje met
trots toegeknepen mond en staarde voor zich uit.
‘Weet je wie dat is?’ vroeg mijn vriend.
En hij noemde een naam, die als een schok door mij heen ging. De naam van een
cabaretière, uit de tijd toen men zulke dames nog ‘soubrette’ noemde. In mijn
jeugd was zij een der grootste sterren van ons land, die, met haar groot talent
en haar internationaal repertoire, onze enge grenzen zingend overschreed en in
Indië als een vorstin werd onthaald. Een lieveling van het publiek. Ik weet nog
met welk een eerbiedige geestdrift mijn ouders over haar spraken. Maar ze werd
oud en de mensen vergaten haar en op een dag werd ze, volkomen vervuild en
chaotisch van geest, in haar kamertje gevonden. Toen kwam ze hier.