Mag 't een ietsje meer zijn(1983)–S. Carmiggelt– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Later Later gaan we naast elkaar wand'len op de Overtoom, drinken zoete melk met room, strijken door ons grijze haar. Zie je ons daar samen lopen? Naast elkaar - zo diep bedaard. Jij, een lieve, oude taart. Ik, nog kras - dat is te hopen... Maar al worden we ook wrakken, al dat vréselijke snoeven zal tenminste niet meer hoeven. Gaar of muf - we zijn gebakken. En we zeggen: ‘Kijk, de tram.’ Of: ‘Hoor jij die vogel zingen?’ Al die nutteloze dingen, want het hoeft niet meer ad rem. En het hoeft niet meer zo rap, want we moeten nergens heen. Och, we wonen toch alleen in zo'n rothuis met een trap. [pagina 117] [p. 117] Ik beloof je, dat ik dan het attent zijn aan zal leren. En ik zal ook vaak proberen, of je nog wel lachen kan, lachen als een oude dame, die haar zegje heeft gezegd, die, als ze wordt afgelegd, zich voor niemand hoeft te schamen. Wel, wel, wel zo zal dat gaan. En we sterven, heel bedaard, op een donderdag in maart. Tegelijk - daar hecht ik aan. En als onze aardse last met de wereld gaat vergroeien, zal uit jou een bloempje bloeien. Een viooltje - dat staat vast. Vorige Volgende