laten
bestellen, stond hij er altijd met een zeker ontzag bij, zoals men in een vreemd
rijk toekijkt bij eerbiedwaardige zeden en gebruiken.
‘Ik zal de gulden graag voldoen,’ besloot mijn vader, ‘maar het vlaggetje wens ik
niet.’
De voorzitter knikte ernstig en sprak: ‘Meneer, ik kan niet anders zeggen dan dat
ik uw standpunt moet eerbiedigen. En ik vind het mooi van u, dat u tóch de
gulden wilt betalen, ofschoon u geen vlag geleverd krijgt.’
Stil gaven de mannen elkander dan de democratenhand. Bij het heengaan riep de
voorzitter tegen mij: ‘Zo, bengel!’
En hij woelde mij even joviaal door de kuif, om te demonstreren dat het
vlagincident aan de menselijke verhoudingen niets had veranderd. Mijn vader keek
glimlachend toe bij dit ongedwongen tafereeltje. Na nog een laatste, correcte
groet ging de voorzitter heen en ik beijverde mij de deur achter hem dicht te
doen, niet hárd, op de manier van ‘zo, die is opgedonderd’, maar rustig, alsof
ik er mee wilde zeggen: ‘al willen we geen vlag, ik ben een welopgevoed ventje,
dat graag deuren sluit achter ruggen van andersdenkenden.’
Met dat al mocht ik op Koninginnedag niet naar de feestelijkheden.
‘Zolang ze tegen ons zingen, zullen ze mij en mijn gezin daar niet zien!’ zei
mijn vader. ‘Ze moeten eerst maar eens begrijpen, dat zo'n grote partij zich
niet laat wegjouwen.’
Hij had gelijk. Later smaakten wij de voldoening, dat in het liedje ‘Oranje
boven’ de hatelijke passus ‘weg met de socialen, leve Wilhelmien’ werd vervangen
door het mildere ‘leve de chocolade, weg met de cognac’, een mooie politieke
triomf, die echter de logische samenhang van de totale tekst niet gunstig
beïnvloedde.
Zolang de wijziging nog niet was aangebracht, had ik op Koninginsverjaardag wel
vrij van school, maar tevens huisarrest.
‘Je gaat maar wat in de kamer spelen,’ zei mijn vader.
‘Ik weet niet met wát,’ sprak ik dan, want ik hield ervan op zo'n dag een
probleem te vormen, aangezien de tragische rol van een kind dat onder het
fanatisme van zijn ouders te lijden heeft mij toelachte.
‘Ga je postzegels uitzoeken,’ ried mijn vader.
‘Heb ik pas gedaan,’ zei ik zuchtend.
‘Neem dan wat anders, je bouwdoos of zo!’ riep hij wrevelig. ‘Kom, ga nu maar
spelen...’
Ik wist dan precies wat mij te doen stond. Van een gedachtenloze tante had ik
eens een doos met soldaten gehad, een kwetsend geschenk aan het zoontje van een
antimilitarist. Om moeilijkheden te voorkomen, borg mijn moeder de doos weg,
maar ik wist precies wáár. Op Koninginnedag