We probeerden het eerst bij neef Frits, toen hij op bezoek was, maar die begon
dadelijk naar zijn hoed te zoeken toen we oom aansneden.
‘Maar wij hebben hem al zo lang!’ riep mijn vrouw hem boos na en zij wees
illustratief op oom, die er knikkebollend bij zat als iemand die vooreerst niet
uit zijn stoel komt.
‘Ik wil niet bij Frits,’ sprak hij enkel en hij keek mysterieus uit het venster.
Soms denk ik wel eens dat hij tante vermoord heeft, indertijd.
Toen kregen we het adres van een particulier tehuis.
‘Iets voor oude heren, oom, allemaal gezellig onder mekaar,’ riepen we vals, om
hem op te warmen, maar hij begon afkerig te dutten. Dag in dag uit bleven we
enthousiast uitpakken over de gemakken van dat huis, verdraaid, ik kreeg er op
het laatst zélf zin in. Na een week was hij murw genoeg om ‘eens mee te gaan
kijken’. We tilden hem in een auto en reden erheen.
Het was zo'n oud, grijs pand in een straat om je op te hangen.
‘Ziet u wel, oom?’ zeiden we.
Nou, hij zag het. In de gang stond een vies mannetje met een plat petje en zei
vertrouwelijk tegen oom: ‘Ze jatten hier je eten.’ Dat was niet bemoedigend. We
duwden hem weg en kwamen bij de directeur, een dikke veinzer, met het gezicht
van iemand die jarenlang met een aap langs de deuren heeft gelopen. Wel, wel -
was dat de oude meneer? Nu, het zou best bevallen. Als we even wilden volgen,
dan mochten we alles zien en proeven. Hij lachte schallend, maar als je het mij
vraagt, sloeg hij de mannetjes.
Toen ik even later omkeek, was oom zoek. Ja hoor, hij zat weer in de auto. En
zei: ‘Ik wil niet.’ Hè, oom! Doch een kwartier later reden we weer in onze
straat, zwijgend om allerlei redenen.
Als hij nou maar niet telkens in de keuken komt.