iemand om te condoleren was niet voorhanden. Naarmate ik verder
liep werden de graven ouder en pompeuzer. Net als in de bouwkunst wordt de
laatste eer tegenwoordig zakelijk en zuinig langs de liniaal getrokken. Maar
vroeger dorsten de mensen nog monumentaal en pathetisch uit te komen voor hun
gevoelens.
Geïmponeerd bleef ik staan voor een enorme grafkapel die iets weg had van een
muziektent. Maar in plaats van een blaascorps hield zich onder de hoge koepel
een meer dan levensgrote, uit steen gehouwen engel op, die zich vooroverboog om,
zo eeuwig mogelijk, een krans te houden boven een marmeren zerk. De engel had
opmerkelijk lange tenen en ontsekste borsten. Haar gelaatsuitdrukking was
volstrekt neutraal. Ze zou ook bijpassend hebben gekeken als ze, in plaats van
de krans, een koekepan met een gebakken ei had vastgehouden.
Op het pad naderde nu een kleine, vergrijsde man met een uniformpetje op het
hoofd en tuingereedschap in de hand.
Hij behoorde tot het personeel van de dodenakker en bleef voor het verblijf van
de engel staan. Hij keek als een museumsuppoost bij het énige schilderij in de
collectie dat hij zelf ook mooi vindt.
‘Dat was nog een heel werk,’ zei ik tegen hem.
Hij knikte en sprak eerbiedig: ‘Geheid.’
Terwijl ik over het gebruik van deze term in dit verband nadacht, vervolgde hij:
‘D'r mot voor geheid wezen, indertijd. Zolang ik hier werk staat het er al. En
nog steeds waterpas. Kijkt u zelf maar. Nee, daar moet voor geheid zijn, anders
was 't al verzakt.’
Ik zei het al - vroeger drukten nabestaanden hun gevoelens pompeuzer uit dan
nu.
De man hief zijn rechterarm in de lucht en wees met zijn vinger.
‘Dáár,’ zei hij. ‘Tussen de vleugels van die engel maken vogeltjes ieder jaar een
nestje. Ik begrijp het wel. 't Is een beschut plekkie.’
Hij glimlachte. De engel niet.
‘Veel vogels zijn hier,’ zei hij. ‘En veel knijnen. Nou weet u, knijnen zijn
gangengravers. 't Liefst zitten ze met de hele familie vlak onder zo'n zerk.
Da's voor hun nou weer een beschut plekkie. Maar ja, soms worden 't er te veel,
hè. En je moet oppassen dat de boel niet gaat verzakken.’
‘Doen jullie er iets tegen?’ vroeg ik.
‘Overdag zie je de knijnen niet,’ antwoordde hij. ‘Maar we hebben hier een
lichtbakvergunning. Dus 's nachts schieten we er vaak een heleboel af.’
Ook bij deze mededeling bleef de engel neutraal kijken. Ik probeerde me die
nachtelijke jachtpartijen in het rijk van Dracula voor te stellen,