doonre
onderwerpen en hoewel ik alleen iets opschreef, als ik wakker was, werden mijn
notulen altijd aangenomen, ja, vaak zelfs geprezen, zodat alles wat ik niet
gehoord had, blijkbaar ook niet essentieel was geweest.
De heren waren trouwens goedmoedig-mompelende vijftigers, met dikke buiken en
kruiken in bed. Zij kwamen voor de vergaderingen uit alle delen des lands over.
Als zij binnentraden, werden zij hartelijk begroet door de secretaris, een
jongeman met een sierlijk kneveltje. Zij ondertekenden dan altijd onmiddellijk
een blanco declaratieformulier, dat hij hun zwierig voorlegde. De secretaris
vulde daarop later de reiskosten en het bedrag voor lunch en diner in, hoewel de
mannen meestal met bevriende auto's meereden en hun boterhammen, voor ieder
zichtbaar, uit papiertjes aten.
Op de 25ste februari werd er juist weer zo'n vergadering gehouden. Het was een
gore dag en de heren bespraken zorgelijk de onrust in het land met de
secretaris, die telkens toegaf dat ieder het best zijn verstand gebruiken kon.
Opeens ging de deur open en trad de oude heer Kortlever binnen. Hij was belast
met nederig archiefwerk en stond als gek te boek, omdat hij een mistige theorie
had bedacht, volgens welke de gehele bijbel één brok göheimschrift was en, mits
goed ontcijferd, een reeks van atheïstische wandspreuken bevatte.
‘Wat is er, Kortlever?’ vroeg de secretaris glimlachend, want hij verwaohtte iets
onhoudbaars.
‘Wel, meneer,’ sprak de oude man, ‘wij hebben boven vergaderd met het personeel,
maar zij staken niet, de kakkers. En nu kom ik u zeggen dat ik wél staak.’
Alle heren keken pijnlijk getroffen, maar niemand wilde ingrijpen, want zij waren
allemaal anti-Duits en keurden de behandeling der joden allerminst goed.
‘Verstandig is het niet,’ sprak de secretaris eindelijk.