beperkte, het doffe en vooral in bijna elk opzicht kleinere, tusschen het schitterende, het machtige en heroische der ‘uitersten’. Alle menschen, die zich in een ‘midden’-positie bevinden, mogen zich gelukkig voelen in het meer verzekerde en gevaarlooze hunner situatie, toch hebben de meesten hunner een min of meer onderdrukte begeerte naar het gevaarlijkere maar heroïsche, naar het ongewisse maar ook grooter mogelijkheden biedende, naar het onrustige maar intenser-levende, naar het in één woord gróótschere ‘uiterste’.
40 Vandaar dat Holland bijna immer naar de uitheemsche cultuur verlangde en die navolgde.
50 De literatuur van het eene ‘uiterste’, het nog feodalistische of feodalistisch-getinte, en niet die van het groot-industrieel kapitalisme zal het voornamelijk zijn, die de kleinere kunstenaars beïnvloedt en een enkelen voornameren in het begin zijner loopbaan, zooals de Scandinavische het Ina Boudier heeft gedaan. Immers: in beide ‘uitersten’ - gelijk trouwens in alle - verschijnt de mensch ons als Goethe's Zauberlehrling - in tegenstelling tot zijn broeder van het ‘midden’, die het groote niet ‘oproept’ en er dan ook niet door beheerscht wordt -: in zijn hartstochtelijk begeeren naar grootheid, macht, weelde, heeft hij die geweldigen opgeroepen en nu beheerschen zij hèm, dòch in het eene uiterste, het ‘feodalistische’, zijn die geweldigen: gevoelens - bijvoorbeeld: vorstenvergoding, intens godsgeloof, schoonheidsvereering - in het andere echter - het groot-industrieel kapitalistische - zijn het de, eens losgelaten, schier onbedwingbare krachten eener blindelings-heerschzuchtige maatschappelijke werkelijkheid: het mensch-type in dit ‘uiterste’ is niet in de eerste plaats een vorstenvereerder, een geloovige, een schoonheidsbeminnaar en wordt door deze zijne ìnnerlijkheden beheerscht, maar hij is in de eerste plaats een arme of een rijke, een werker of opeter van anderer werk, hij is een maatschappelijk-dader en een dulder van maatschappelijke werkingen in de allereerste plaats en wordt dáárdoor, ook in de zich verwarrende vervlechtingen zijner eigen daden - dus door uiterlijkheden - overheerscht, en hij