moessen in het by geleegen Dorp op te haalen, en myn geleider, die een ondeugende jongen is, heeft my hier als aan my zelven overgegeeven, om dat ik niet genoeg ontfangen hadde om hem naar gewoonte te betaalen: Ik weet geene toevlugt dan tot God alleen, die my misschien iemant zal toe zenden, om my hier van daan te helpen. Hé, sprak Karel, de zon is al onder, het zal wel haast nacht weezen, wat zult gy dan hier aanvangen, myn arme Man? ik zal moeten vergaan van elende, zeide de blinde. Neen antwoordde Karel, ik zal het zyn, dien God u toezend om u te redden. - Och, myn Heer Bartlet, vervolgde hy staa toe, dat ik gelukkig genoeg mooge weezen, om een rampspoedigen te bevryden, een blinden, een verlaaten Man, zonder hulp of troost, en die verlooren moet gaan, indien wy geen mêly met hem hebben: de nacht komt aan; waar zal die droevige gaan, zonder oogen? wy kunnen niet ver van zyne woning weezen: laaten wy hem in ons Rytuig neemen, zeer gaarne, antwoordde de Heer Bartlet voldoe uw edelmoedig hart Karel! - Dit was niet eer gezeid, of