De carneval van Roomen of de vastenavonds vermaaklykheden
(1718)–Jacomo Callot– Auteursrechtvrij
[pagina 63]
| |
[pagina 64]
| |
qua-ri-el-lo, het snaakige haantje,
't Balettje versiert door grappig gezigt,
Hun voetjes staan vaardig, en lugtig, en rapjes;
Die koddige hansen vertoonen hun grapjes.
Die koddige hansen vertoonen hun grapjes.
| |
[pagina 65]
| |
2.
't Handje kan ider aardigjes buigen,
Hun kleedjes lugtig gelyk de wind;
Ons oude Phlippyntje moet zellef getuigen
Dat deeze de fraaiste zyn die men vind,
De bekjes en hoofden der Snaaken, vermaaken
Ons oogen, wie kan 'er deez' gekken nu laaken?
3.
Ziet hier nog veele grappige Gasten,
Ziet d' eene danssen, wyl d' ander speelt,
Hun beentjes bestrikt met linten, of kwasten,
De minste een Harlekyntje verbeeld;
Elk toont 'er zyn konsten, de baazen aan 't raazen,
Met vloeken en tieren, bohaaijen en blaazen.
|
|