| |
E.
| |
[E]
E, v. 5e letter van het alfabet; (rom. get.) 250; (muz.) derde toon, mi; (nat.) electriciteit (+ E, positieve; - E, negatieve).
E.C., exempli causa of E.G., exempli gratia, bij voorbeeld; E. of Ed., Edel; E.A., Edel-Achtbaar; E.G.A., Edel-Groot-Achtbaar; E.G.M., Edel-Groot-Mogende; E. Gestr., Edel-Gestrenge; EE. MM. HH., Edel-Mogende Heeren; ek., e.k., eerstkomende; Em., Eminentie; enz., en zoo voorts; E.o., ex officio, ambtshalve; Esq., Esquire, titel in Engeland; Etc., et caetera, en zoo voorts; Exc., Excellentie; Exc., excudit, hij heeft het gesneden; Exod., Exodus, tweede boek van Mozes; Extr., extractum, extract, uittreksel.
| |
[† Eau]
† Eau, o. - de Cologne, Keulsch water; - de lavande, lavendelwater; - de la reine, koninginnewater; - de javelle, bleekwater.
| |
[Eb]
Eb, *-BE, v. gmv. het afloopen der zee na den vloed; wereldsch goed is - en vloed, op het ondermaansche is niet te vertrouwen. *-ANKER, o. (-s).
| |
[† Ebaucheren]
† Ebaucheren, bw. gel. (ik ebaucheerde, heb geëbaucheerd), schetsen, vlugtig ontwerpen, aanleggen.
| |
[Ebben]
Ebben, ow. gel. (het ebde, heeft geëbd), afloopen na den vloed. *-BOOM, m. (-en). *-HOUT, o. gmv. harde houtsoort van fraai zwarte kleur. -EN, bn. van ebbenhout. *-HOUTWERKER, (-s), of EBBENIST, (-en) m.
| |
[† Eblouïsseren]
† Eblouïsseren, bw. gel. (ik eblouïsseerde, heb geëblouïsseerd), verblinden, verbazen; misleiden, overbluffen.
| |
[† Ebouillioscoop]
† Ebouillioscoop, v. (..open), toestel om te onderzoeken of geestrijke vloeistoffen al dan niet met vreemde stoffen bedeeld zijn.
| |
[† Ebranleren]
† Ebranleren, bw. gel. (ik ebranleerde, heb geëbranleerd), schokken, schudden, doen wankelen of waggelen, besluiteloos maken.
| |
[† Ecarté]
† Ecarté, o. zeker kaartspel. *...TEREN, bw. gel. (ik ecarteerde,
| |
| |
heb geëcarteerd), verwijderen, verstrooijen; (spel) kaarten ter zijde leggen om ze door andere te vervangen.
| |
[† Ecce homo]
† Ecce homo, zie den mensch. *-, o. beeld van den lijdenden Christus.
| |
[† Ecclesia]
† Ecclesia, v. de kerk. *...SIASTISCH, bn. kerkelijk.
| |
[† Echange]
† Echange, v. wissel, ruiling.
| |
[† Echappade]
† Echappade, v. (-s), ontsnapte fout, overijling. *...PEMENT, o. (-en), (uurw.) schakelrad, cilinderrad. *...PEREN, ow. gel. (ik echappeerde, ben geëchappeerd), ontkomen (aan iets), ontvlugten.
| |
[† Echarpe]
† Echarpe, v. (-n), sjerp, lijfgordel, eeregordel.
| |
[† Echaufferen]
† Echaufferen, ow. gel. ZICH -, ww. (ik echauffeerde [mij], ben [heb mij] geëchauffeerd), verhitten; toornig -, warm worden.
| |
[† Echec]
† Echec, o. gmv. schaak; stoot, slag, schade; nederlaag; in - houden, in bedwang houden (den vijand).
| |
[Echel]
Echel, m. (-s), bloedzuiger.
| |
[† Echelle]
† Echelle, v. (muz.) toonladder; handel- en stapelplaats (in de Levant).
| |
[† Echelonsgewijze]
† Echelonsgewijze, bijw. (oorl.) laddervormig, sportsgewijze.
| |
[Echo]
Echo, v. (-os), weêrkaatsing, weêrklank, weêrgalm. *-, m. (fig.) herhaler, overzegger. *-METER, m. (-s), zeker werktuig.
| |
[Echt]
Echt, m. (B.v.), gmv. huwelijk; in den - treden. *-, bn. en bijw. (-er, -st), wettig; geloofwaardig; (fig.) zuiver, onvervalscht. *-BREEKSTER, v. (-s). *-BREKEN, ow. (alleen in de onbepaalde wijs gebruikelijk), huwelijksontrouw plegen. *-BREKER, m. (-s). *-BBEUK, v. gmv.
| |
[Echteband]
Echteband, m. (-en), huwelijksband. *...BED, o. (-den). *...LIEDEN, mv. man en vrouw, gehuwd paar. *...LIJK, bn. op het huwelijk betrekking hebbende. -, bijw. wettiglijk, deugdelijk. *...LING, m. (-en), wettig kind. *...LOOS, bn. ongehuwd; het echtelooze leven, celibaat.
| |
[Echten]
Echten, bw. gel. (ik echte, heb geëcht), wettig verklaren; eene vrouw -, zijne bijzit huwen; een kind -, als zijn wettig kind erkennen.
| |
[Echter]
Echter, vw. niettemin, evenwel.
| |
[Echtestaat]
Echtestaat, m. huwelijkstaat. *...TROUW, v. gmv. huwelijkstrouw.
| |
[Echtgemaal]
Echtgemaal, m. (...alen), gehuwde man. *...GENOOT, m. en v. (-en), gehuwde man of vrouw.
| |
[Echtheid]
Echtheid, v. gmv. wettigheid, deugdelijkheid. *...ING, v. gmv. echt- of wettig-verklaring (van een onecht kind). *...KOETS, v. (dicht.) huwelijksbed, bruidsbed. *...SCHEIDEN, ow. gel. (alleen in de onbep. wijs gebruikelijk). *...SCHEIDING, v. (-en), ontbinding van een huwelijk *...SCHENDER, m. (-s). *...SCHENDING, v. *...SCHENDSTER, v. (-s).
| |
[† Eclaircisseren]
† Eclaircisseren, bw. gel. (ik eclaircisseerde, heb geëclaircisseerd), helder maken, op-, verhelderen.
| |
[† Eclaireur]
† Eclaireur, m. (-s), (mil.) veldontdekker, verkenner; scherpschutter.
| |
[† Eclat]
† Eclat, m. gmv. glans, luister; opzien, gedruisch; ruchtbaarheid; - maken, opzien -, opschudding baren. *-ANT, bn. (-er, -st), schitterend; opzienbarend; eene -e voldoening (van iets) vorderen. *-EREN, ow. gel. (het eclateerde, is geëclateerd), ruchtbaar worden, aan den dag komen.
| |
| |
| |
[† Eclips]
† Eclips, v. (-en), verduistering (van een hemelligchaam). *-EREN, bw. ow. gel. (ik eclipseerde, heb of ben geëclipseerd), verduisteren, verdonkeren; (fig.) zich weg -, zich uit de voeten maken.
| |
[† Ecliptica]
† Ecliptica, v. gmv. (sterr.) zonneweg, dierenriem, aardbaan.
| |
[† Economie]
† Economie, v. gmv. spaarzaamheid; bezuiniging; huishoudkunde; landhuishoudkunde; (fig.) de geheele - der wet, de beginselen der wet zoo als zij zijn toegepast in de artikelen. *...NOMISCH, bn. spaarzaam, huishoudelijk. *...NOMIST, m. (-en), huishoudkundige; spaarzaam mensch. *...NOMISEREN, bw. gel. (ik economiseerde, heb geëconomiseerd), besparen, bezuinigen, overleggen. *...NOOM, m. (...omen), landhuishoudkundige, landbouwer.
| |
[† Ecossaise]
† Ecossaise, v. (-s), schotsche dans.
| |
[† Ecraseren]
† Ecraseren, bw. gel. (ik ecraseerde, heb geëcraseerd), verpletteren, verbrijzelen, vernietigen, (ook fig.).
| |
[† Ecu]
† Ecu, m. (-s), kroon, daalder (muntstuk).
| |
[† Edda]
† Edda, v. heilige schrift der scandinavische volken van germaansche afkomst.
| |
[Edder]
Edder, m. (-s), (B.) uijer.
| |
[Edel]
Edel, bn. en bijw. (-er, -st), voortreffelijk, uitmuntend; verheven; het beste, het fijnste in zijne soort; adellijk, van adel, doorluchtig; -e steenen, -e metalen, -e gevoelens, -e daden, eene -e ziel, een - hart, van -e geboorte. *-DOM, o. gmv. adeldom. *-EN, m. mv. de adellijken, lieden van adel. *-GEBOREN, bn. hoog-, wel-, (titel). *-GESTEENTE, o. kostbare steen. *-HEID, v. gmv. uitmuntendheid, voortreffelijkheid; uwe -, (titel), UEd. *-KNAAP, m. (...apen), dienaar ten hove. *-MAKEN, bw. gel. zie ADELEN. *-MAKING, v. *-MAN, m. (...lieden). *-MOEDIG, bn. (-er, -st), -LIJK, bijw. braaf, grootmoedig. -HEID, v. gmv. *-MOGEND, bn. de -e heeren, titel der Staten-Generaal (thans niet meer gebruikelijk).
| |
[Eden]
Eden, m. gmv. paradijs, lusthof; vreugdegenot.
| |
[† Edict]
† Edict, o. (-en), landsvergadering, vorstelijk bevelschrift, plakaat; (gesch.) het eeuwig -, waarbij Willem III, prins van Oranje, werd uitgesloten van de waardigheden zijner voorouders; het - van Nantes, waarbij den protestanten in Frankrijk vrijheid van geloof werd toegekend. *-AAL, bn. edictale citatie, geregtelijke openbare dagvaarding, indaging.
| |
| |
[† Editie]
† Editie, v. (...ën), uitgave, druk (van een boek of plaatwerk).
| |
[Edoch]
Edoch, vw. zie DOCH.
| |
[† Educatie]
† Educatie, v. gmv. opvoeding.
| |
[† Educt]
† Educt, o. (-en), (scheik.) zekere uit eene verbinding afgescheidene stof.
| |
[† Edulcoreren]
† Edulcoreren, bw. gel. (ik edulcoreerde, heb geëdulcoreerd), verzoeten (b.v. door toevoeging van suiker, honig of stroop).
| |
[Eed]
Eed, m. (-en), plegtige verklaring onder aanroeping van het Opperwezen; eenen - afleggen, in den - nemen, in pligt en - nemen, onder -e hooren, zijnen - breken. *-BREKEN, ow. ong. (alléén in de onbep. wijs gebruikelijk). *-BREKER, *-VERBREKER, m. (-s),
| |
| |
*-BREEKSTER, *-VERBREEKSTER, v. (-s), meineedige. *-BREUK, v. schennis van eenen eed. *-GENOOT, *-VERWANT, m. (-en), bondgenoot bij eede, zamenzweerder. *-GENOOTSCHAP, o. (B.o. en v.) (-pen), bondgenootschap; het zwitsersche -, de republiek Zwitserland. *-SCHENDER, m. (-s). *-SCHENDING, v. (-en). *-SCHENNIS, v. gmv. *-SCHENDSTER, v. (-s). *-VERWANTSCHAP, o. gmv.
| |
[Eek]
Eek, zie EDIK. *-EL, m. zie EIKEL. *-ELAAR, EIKELAAR, m. (-s), (dicht.) eik. *-HOREN of *-HOORN, EIKHOREN, INKHOREN, m. (-s), viervoetig dier. *-TJE, (B. -N), o. (-s).
| |
| |
| |
[Eelt]
Eelt, o. gmv. hardigheid aan handen en voeten; verdikking der opperhuid met gevoelloosheid. *-ACHTIG, bn. (-er, -st). *-ACHTIGHEID, v. gmv. vereeltheid. *-VERWEKKEND, bn. (-er, -st). *-ZWEER, v. (...eren), (heelk.).
| |
[Een, Eene]
Een, Eene, tw. lidw. *-, v. één, merk of stip (op kaarten, dobbelsteenen enz.); God is -; in eenen, op een maal. *-BLADIG, bn. (kruidk.) met één blad. *-BLOEMIG, bn. (kruidk.) met ééne bloem.
| |
[Eend]
Eend, v. (-en), watervogel; (fig.) valsche tijding (soms opzettelijk verspreid om de ligtgeloovigen te foppen), canard.
| |
[Eendenbout]
Eendenbout, m. (-en). *...EI, o. (-jeren). *...GROEN, *...KROOS, o. gmv. zekere waterplant. *...JAGT, o. gmv. *...KOOI, v. (-jen, B. -en). *...MOSSELEN, v. mv. zekere schaaldieren. *...ROER, o. (-en), vuurwapen om op eenden te schieten.
| |
[Eenderhande]
Eenderhande, *...LEI, bn. zie EENERHANDE.
| |
[Eendje]
Eendje, (B. *-N), o. (-s), kleine -, jonge eend.
| |
[Eendragt]
Eendragt, v. gmv. (B. ...DRACHT), eenstemmigheid, eensgezindheid; - maakt magt, (oud nederl. spreuk). *-IG, bn. (-er, -st). *-IGHEID, v. gmv. *-IGLIJK, bijw.
| |
[Eenenmale (Ten)]
Eenenmale (Ten), bijw. geheel, volkomen.
| |
[Eenerhande]
Eenerhande, *...LEI, bw. dezelfde, hetzelfde, van dezelfde soort; (ook) onverschillig, het is mij eenerlei.
| |
[Eengrepig]
Eengrepig, bn. van ééne lettergreep. *...HANDIG, bn. *...HEERSCHER, m. (-s), zie ALLEENHEERSCHER. *...HEID, v. (...heden), ieder voorwerp op zich zelf beschouwd; (wisk.) enkelvoudige grootheid; eenig en onverdeeld bestaan; alleenheid, afgezonderdheid (in daden); (fig.) eensgezindheid, overeenstemming, harmonie. *...HOEVIGEN, m. mv. geslacht van gehoefde dieren die niet herkaauwen. *...HOOFDIG, bn. monarchaal; eene -e regering. *...HOORN, *...HOREN, m. (-s), zeker dier; (ook) een sterrebeeld. -VISCH, m. (...visschen), narwal.
| |
[Eenig]
Eenig, bn. en bijw. slechts éénmaal voorkomende, alleen, op zich zelf staande, éénig in zijne soort; eenzaam; - ding, iets; - geld, wat -, een weinig geld; ten -en dage, eens, den een of anderen dag; - en alleen, zonder meer; -e zoon, zonder broeders; eenige, verscheidene; eenigen, sommigen, enkelen. *-ERHANDE, *-ERLEI, *-ERMATE, *-ERWIJZE, bijw. eenigzins, weinig, min of meer. *-HEID, v. gmv. overeenstemming (van gevoelens); eenzaamheid; (kerk.) formulieren van -, -LIJK, bijw. slechts, alleen. *-ZINS, bijw. eenigermate.
| |
| |
| |
[Eenjarig]
Eenjarig, bn. één jaar oud; één jaar durende. *...KENNIG, bn. (-er, -st), alleen aan één persoon gehecht (van zeer jonge kinderen). -HEID, v. gmv. *...LETTERGREPIG, bn. *...LOOPEND, *...LOOPIG, bn. niet gehuwd. *...MAAL, bijw. één keer. *...MIDDELPUNTIG, bn. *...OOG, m. en v. die maar één oog heeft; in het land der blinden is - koning. -IG, bn. één oog hebbende. *...OORIG, bn. één oor hebbende. *...PARIG, bn. (-er, -st), -LIJK, eenstemmig van gevoelen; algemeen, gelijkvormig. *...PARIGHEID, v. gelijkvormigheid.
| |
[Eenre (Ter)]
Eenre (Ter), bijw. aan de eene zijde; de ondergeteekende -, (in een kontrakt).
| |
[Eens]
Eens, bijw. éénmaal, één keer; op zekeren dag, - tijd; het - zijn geworden, met elk. overeenkomen, - overeenstemmen; in -, op -, plotseling, onverwachts; niet -, zelfs niet; - voor al, éénmaal voor altoos.
| |
[Eenschaduwigen]
Eenschaduwigen, m. mv. bewoners der gematigde luchtstreken, wier middagschaduw altijd slechts naar ééne zijde (naar het noorden of zuiden) valt. *...SCHALIG, bn. (nat. en kruidk.) van ééne schaal voorzien.
| |
[Eensdeels]
Eensdeels, bijw. aan den eenen kant, vooreerst. *...GEZIND, bn. -HEID, v. gmv. *...KLAPS, bijw. plotseling, onverwachts. *...LUIDEND, bn. gelijkluidend, gelijk van inhoud; voor - afschrift. -HEID, v. gmv. (red.) eenzinnigheid.
| |
[Eenspan]
Eenspan, o. (-nen), rijtuig met één paard. *...STEMMIG, bn. (-er, -st), -LIJK, bijw. eendragtig, eenparig, van denzelfden inhoud; (muz.) met gelijke stemmen. -HEID, v. gmv. *...TAL, o. (-len), eenheid, het cijfer een. *...TJE, (B -N), o. (-s), kleine 1 (cijfer); (fig.) hij is er -! het is een kereltje! *...TOONIG, bn. en bijw. (-er, -st), denzelfden toon houdende; (fig.) vervelend, lastig. -HEID, v. gmv. *...VERWIG, bn. van ééne -, van dezelfde kleur. *...VOETIG, bn. eene -e tafel, eene tafel met één voet of poot. *...VORMIG, bn. -LIJK, bijw. van denzelfden vorm. -HEID, v. gmv. *...VOUD, o. (taalk.) enkelvoudig getal; (ook) eenvoudigheid. *...VOUDIG, bn. (-er, -st), -LIJK, bijw. enkel, niet zamengesteld; onopgesmukt; (fig.) opregt, ongeveinsd; nederig, zedig; gemeen (soldaat); onnoozel, naïf; (wijsb.) ondeelbaar. *...VOUDIGHEID, v. gmv. *...WERF, bijw. eenmaal, een keer. *...ZAAM, bn. (...amer, -st), -LIJK, bijw. alleen, van anderen verwijderd; onbezocht (van plaatsen), stil. *...ZAAMHEID, v. gmv. *...ZELVIG, bn. en bijw. gelijk, een en hetzelfde (zijnde); gelijkwaardig; (fig.) vervelend. -HEID, v. gmv. *...ZIJDIG, bn. (-er, -st), -LIJK, bijw. ééne zijde hebbende; (fig.) partijdig. *...ZIJDIGHEID, v. gmv. partijdigheid. *...ZINNIG, bn. (-er, -st), -HEID, v. zie EIGENZINNIG, -HEID.
| |
[Eer]
Eer, *-DER, bijw. vroeger; vóór dat, alvorens; liever. *-, v. bewijs van achting, huldebewijs, onderscheiding; roem; voorregt; vrouwelijke onschuld; maagdelijke reinheid; - van iets hebben; - met iets inleggen; het tot eene - rekenen; geene - in het lijf hebben, zich lafhartig en laag gedragen; in alle - en deugd, in zuiverheid van zeden; op mijne -, (bevestiging, plegtige verzekering); de - van
| |
| |
het huis ophouden, gastheer -, gastvrouw zijn, de gasten goed onthalen; een meisje ter -e brengen, uithuwelijken; het punt van -; iem. of iets in -e houden; -e wien -e toekomt; iem. de laatste - bewijzen, bij de begrafenis tegenwoordig zijn. *-AMBT, (B. -AMPT), o. (-en). *-BAAR, bn. (-der, -st), onschuldig, kuisch. *-BAARHEID, v. gmv. *-BAARLIJK, bijw. *-BEELD, o. (-en), pronkbeeld. *-BETOON, o. gmv. *BEWIJS, o. (...zen). *-BEWIJZING, v. (-en).
| |
[Eerbied]
Eerbied, m. gmv. *-ENIS, v. gmv. eerbiedige groete. *-IG, bn. (-er, -st). *-IGEN, bw. gel. (ik eerbiedigde, heb geëerbiedigd), eer bewijzen, vereeren. *-IGHEID, v. gmv. *-IGLIJK, bijw. *-SHALVE, bijw. uit eerbied, als een bewijs van eerbied. *-WAARD, -IG, bn. (-er, -st). *-IGLIJK, bijw.
| |
[Eerboog, Eereboog]
Eerboog, Eereboog, m. (...bogen), zegeboog.
| |
[Eerder]
Eerder, bijw. vroeger, vooraf; liever. *-HEID, v. gmv. (van iets dat vroeger gebeurd is).
| |
[Eerdicht]
Eerdicht, o. (-en), lofdicht. *...DIEF, m. (...ven), eerroover, lasteraar. *...DIENST, v. gmv. kerkdienst, godsdienstoefening; minister van eeredienst.
| |
[Eeregraf]
Eeregraf, o. (...ven), praalgraf. *...KRANS, m. (-en). *...KROON, v. (-en). *...KRUIS, o. (...zen), ridderkruis. *...LID, o. (...leden), honorair lid. *...LIDMAATSCHAP, o. gmv. *...LINT, o. ridderlint.
| |
[Eeren]
Eeren, bw. gel. (ik eerde, heb geëerd), achting -, eerbewijzen, vereeren, hoogschatten; waar men mede verkeert, wordt men mede geëerd.
| |
[Eerepost]
Eerepost, m. (-en), eerambt. *...PRIJS, m. (...zen), prijs van eer. -, m. gmv. zekere plant, veronica. *...REGTEN, o. mv. *...SCHOT, o. (-en). *...STOEL, m. (-en) of *...GESTOELTE, o. gmv. *...TEEKEN, o. (-en), onderscheidingsteeken, vereerend kenmerk. *...TEMPEL, m. -s), tempel aan beroemde mannen gewijd, pantheon. *...TRAP, m. (-pen). *...WACHT, v. (-en). *...WIJN, m. gmv.
| |
[Eergenoot]
Eergenoot, m. (-en), die in de eer eens anderen deelt. *...GIERIG, bn. (-er, -st), begeerig naar lof. -LIJK, bijw. *...GIERIGHEID, v. gmv.
| |
[Eergisteren]
Eergisteren, bijw. de dag vóór gisteren. *...LANG, bijw. weldra, binnen kort spoedig.
| |
[Eerlijk]
Eerlijk, bn. en bijw. (-er, -st), braaf, deugdzaam; regtschapen, vroom; (fig.) fatsoenlijk, deftig; een - meisje; - duurt het langst, met een goed gedrag komt men het verst; eene -e (fatsoenlijke) begrafenis. *-HEID, v. gmv. braafheid.
| |
[Eerloon]
Eerloon, o. gmv. loon dat niet bepaald als wedde of bezoldiging te beschouwen is, honorarium. *...LOOS, bn. (...zer, -st), zonder eer; van eer -, van de openbare achting beroofd; (fig.) laag, veil, omkoopbaar; - verklaren, (bij regterlijk vonnis). *...LOOSHEID, v. gmv. laagheid; schanddaad. *...METAAL, o. gmv. eerepenning. *...ROOF, m. gmv. laster. *...ROOFSTER, v. (-s), lasteraarster. *...ROOVEND, bn. *...ROOVER, m. (-s), lasteraar. *...ROOVING, v. lastering.
| |
[Eershalve]
Eershalve, bijw. als bewijs van eer.
| |
[Eerst]
Eerst, bijw. door niets voorafgegaan; oorspronkelijk; aanstonds; vooraf; aanvankelijk, in het begin; pas, niet meer dan. *-DAAGS, bijw. *-E, bn. -, m.v.o. voornaamste. *-ELIJK, *-ENS, bijw.
| |
| |
ten eerste, in de eerste plaats. *-ELING, m. en v. (-en), eerste vrucht. *-GEBOORTE, o. gmv. regt van -. *-GEBOREN, bn. -E, m. en v. (-n). *-KOMEND, bn. aanstaand, ophanden (zijnde).
| |
[Eertijds]
Eertijds, bijw. vroeger, voorheen, voormaals.
| |
[Eertitel]
Eertitel, m. (-s). *...VERGETEN, bn. zonder eer, schaamteloos, eerloos, onbeschaamd. *...VOL, bn. en bijw. (-ler, -st), met eer; een - ontslag. *...WAARD, bn. titel eens geestelijken; -e vader; hoog -, de titel eens bisschops. *...WAARDIG, bn. (-er, -st). -LIJK, bijw. *...WAARDIGHEID, v. gmv. *...ZAAM, bn. (...amer, -st), deugdzaam. *...ZUCHT, v. gmv. zucht -, dorst naar eer of roem. *...ZUCHTIG, bn. (-er, -st), -LIJK, bijw. *...ZUIL, v. (-en), gedenkzuil.
| |
[Eest]
Eest, v. (B.m.) (-en), oven, droogplaats. *-EN, bw. gel. (ik eestte, heb geëest), droogen in eenen oven.
| |
[Eetbaar]
Eetbaar, bn. (-der, -st), gegeten kunnende worden, te nuttigen. *-HEID, v. gmv. *...BAK, m. (-ken), krib (voor dieren). *...GROEN, o. gmv. etgroen, nagras. *...HUIS, o. (...zen), ordinaris, open-tafel. *...KAMER, v. (-s). *...LEPEL, m. (-s). *...LUST, m. gmv. appetijt. *...MAAL, o. (...alen), (zeew.) rantsoen. *...MAAT, v. *...REGEL, m. diëet. *...STER, v. (-s), zij die eet. *...TAFEL, v. (-s). *...WAREN, v. mv. mondbehoeften, levensmiddelen.
| |
[Eeuw]
Eeuw, v. (-en), tijdvak van honderd jaren; tijdvak in de geschiedenis beroemd door de regering van groote vorsten, b.v. de - van Augustus, de - van Lodewijk XIV; de gouden -, (fab.) tijd van Saturnus en Astrea; (fig.) beroemdste tijdvak in de geschiedenis van een land. *-FEEST, o. (-en), feest ter viering van het honderdjarig bestaan van iets. *-IG, bn. eigenschap van het Opperwezen; de Eeuwige, die begin noch einde heeft. -, bn. en bijw., *-IGLIJK, bijw. altoosdurende, geen einde nemende, bestendig, duurzaam. *-IGDUREND, bn. en bijw. *-IGHEID, v. gmv. *-SPEL, o. (-en). *-ZANG, m. (-en), gedicht ter viering van een eeuwfeest.
| |
[† Efendi]
† Efendi, m. titel van eenen staatsdienaar, (ook) regtsgeleerde (in Turkije).
| |
[† Effaceren]
† Effaceren, bw. gel. (ik effaceerde, heb geëffaceerd), uitwisschen, delgen.
| |
[† Effect]
† Effect, o. (-en), uitwerking, gevolg; staatspapier, schuldbekentenis (van eenen Staat enz.); effecten, goederen, vermogen, have; wissels, geldwaardig papier; effectenhandel; effectenbeurs; effecten-societeit. *-IEF, bn. (...ver, -st), werkelijk, wezenlijk. -, o. werkelijk aanwezige hoeveelheid, (b.v. van geld, van dienstdoende manschap); het - des legers. *-UEREN, bw. gel. (ik effectueerde, heb geëffectueerd), volbrengen, volvoeren, verrigten, tot stand brengen.
| |
[† Effemineren]
† Effemineren, bw. gel. (ik effemineerde, heb geëffemineerd), verwijfd -, wekelijk maken, verwennen.
| |
[Effen]
Effen, bn. (-er, -st), gelijk, vlak, glad, niet hobbelig; (fig.) vereffend; uitgestreken, deftig (van gelaat); eenvoudig (zonder bijwerk of bloemen); zie ook EVEN. *-EN, bw. gel. (ik effende, heb geëffend), effen -, gelijk -, vlak -, glad maken; verevenen, sluiten (eene
| |
| |
rekening). *-HEID, v. gmv. gelijkheid. *-ING, v. gmv. gelijkmaking; verevening. *-TJES, bijw. eventjes.
| |
[† Effervesceren]
† Effervesceren, o. het opbruisen van vloeistoffen waaruit zich een gas ontwikkelt.
| |
[† Efforceren]
† Efforceren (ZICH), ww. gel. (ik efforceerde mij, heb mij geefforceerd), zich beijveren, - inspannen, - moeite geven.
| |
[† Effrayant]
† Effrayant, bn. en bijw. (-er, -st), schrikwekkend, ijselijk.
| |
[† Effronterie]
† Effronterie, v. gmv. onbeschaamdheid.
| |
[Ega]
Ega, m. *-DE, v. echtgenoot.
| |
[† Egaal]
† Egaal, bn. (...aler, -st), gelijk, effen, gelijkmatig; onverschillig, eenerlei, om het even.
| |
[† Egalisatie]
† Egalisatie, v. (...ën), gelijkmaking, vereffening. *...LISEREN, bw. gel. (ik egaliseerde, heb geëgaliseerd), gelijk maken, vereffenen. *...LIST, m. (-en), gelijkmaker. *...LITEIT, v. gmv. gelijkheid.
| |
[† Egard]
† Egard, m. (ook in het mv. gebruikelijk, égards), aanzien, achting; inschikkelijkheid, beleefdheid.
| |
[↑ Egdis]
↑ Egdis, v. (-sen), hagedis.
| |
[Egel]
Egel, m. (-s), zeker insekten-etend zoogdier. *-VISCH, m. (visschen), zekere beenige zeevisch.
| |
[Egelantier]
Egelantier, m. (-s), wilde rozelaar (boom). *-BEZIE, v. (...ën). *-BLOEM, v. (-en). *-BOOM, m. (-en). *-KNOP, m. (-pen). *-ROOS, v. (...rozen).
| |
[Egge]
Egge, v. (-n), zeker landbouwersgereedschap; zelfkant (van laken enz.); het scherp van een mes. *-N, bw. gel. (ik egde, heb geëgd), (landb.) met de egge arbeiden. *-R, m. (-s). *-RIG, bn. (-er, -st), wrang, zuur, scherp. *-RIGHEID, v. gmv. wrangheid, zuurheid, scherpte.
| |
[Eggig]
Eggig, bn. (-er, -st), stomp geworden (van tanden). *-HEID, v. stompheid (der tanden). *...GING, v. (landb.) het eggen.
| |
[† Ego]
† Ego, ik; alter ego, plaatsvervanger -, procuratiehouder met de uitgestrektste volmagt. *-ÏSMUS, o. gmv. zelfzucht, baatzucht. *-ÏST, m. (-en), zelfzuchtige, baatzuchtige, eigenbelangzoeker. *-ÏSTISCH, bn. zelf-, baatzuchtig, eigenbatig.
| |
[Egsmid]
Egsmid, m. (...eden), grofsmid.
| |
[Eheman]
Eheman, m. (-nen), *...VROUW, v. (-en), *...LIEDEN, mv. (in Friesland en Groningen), echtgenoot, -en.
| |
[Ei]
Ei, o. (-jeren), uitbroedsel van visschen, vogelen enz.; eijeren leggen; (spr.) het ei wil wijzer zijn dan de hen, kinderen willen het beter weten dan volwassenen; elk. gelijken als het eene - het andere, elk. gelijken als twee droppelen water; (fig.) voor een appel en een -, uiterst goedkoop, bijna voor niets; hij kreeg de kip met het -, (van eenen man die eene weduwe met een kind huwt). *-, tw. uitroep van vreugde, van verlangen enz.
| |
[Eidergans]
Eidergans, v. (...zen), zekere eend uit het hooge Noorden.
| |
[Eigen]
Eigen, bn. en bijw. (-er, -st), uitsluitend toebehoorende; hij had dit huis gehuurd, maar nu is het zijn -; - haard is goud waard; zijn - heer en meester zijn, van niemand afhankelijk zijn; mijn - broeder; op zijne -e wieken dobberen, zelf in al zijne behoeften voor- | |
| |
zien.
*-, natuurlijk, aangeboren, het is den vogels - te vliegen; gewend, hij is hier reeds -; bijzonder, dat is hem -; zich - maken (eene vreemde taal, eenen schrijver); zich met iem. - (gemeenzaam) maken. *-AAR, m. (-s), bezitter. *-AARDIG, bn. (-er, -st), passend, geschikt; natuurlijk, ongekunsteld; bijzonder; overeenkomstig. -LIJK, bijw. *-AARDIGHEID, v. (...heden), eigenschap bijzonder eigen aan..., natuurlijkheid, ongekunsteldheid. *-AARSTER, (-s), *-ARES, v. (-sen), bezitster. *-BAAT, v. gmv. zelfzucht, belang. *-BATIG, bn. belangzuchtig, zelfzuchtig. *-BELANG, o. gmv. -ZOEKER, m. (-s), baatzuchtige. *-DOM, o. en m. (-men), bezitting, have. *-DOMMELIJK, bn. en bijw. van eene onderscheidende hoedanigheid (van iets of iem.); (ook) soortelijk (van zwaarte). -HEID, v. (...eden). *-DUNKELIJK, (B. *-DUNKLIJK), bn. en bijw. (-er, -st), op eigen gezag, willekeurig; verwaand. -HEID, v. *-EN, bw. gel. (ik eigende, heb geëigend), zie TOEÊIGENEN. *-ERFDE, *-GEÊRFDE, m. (-n), zie TOEGEËRFDE. *-GEREED, bn. in huis vervaardigd; - linnen; (fig.) gemeenzaam. *-HANDIG, bn. en bijw. zelf (geschreven); aan iem. zelven (over te geven). *-LIEFDE, v. gmv. zelfliefde. *-LIJDEND, bn. alleen en op zich zelf lijdende. *-LIJK, *-TLIJK, bn. en bw. waar, juist. *-LOF, m. gmv. lof van zich zelven; (spr.) - stinkt. *-MAGTIG, bn. en bijw. (-er, -st), willekeurig. *-NAAM, m. (...amen), (taalk.) eigen zelfstandig naamwoord. *-SCHAP, v. (-pen), hoedanigheid; (fig.) dat heeft geene -, dat past niet. *-STE, bn. de -, hetzelfde. *-WIJS, bn. en bijw. (...zer, -st), verwaand, pedant. *-WIJSHEID, v. gmv. verwaandheid, pedanterie. *-WILLIG, bn. en bijw. willekeurig, op eigen gezag. *-WILLIGHEID, v. gmv. willekeur, vrije beweging. *-ZINNIG, bn. (-er, -st), koppig, hoofdig, halsstarrig. -LIJK, bijw. *-ZINNIGHEID, v. gmv.
| |
[Eijerbroeijerij of Eijerenbroeijerij]
Eijerbroeijerij of Eijerenbroeijerij, v. (-en), inrigting tot het kunstmatig uitbroeden van eijeren. *...DOJER, m. (-s), het gele in het ei, binnenste van het ei. *...DOOP, m. eijersaus. *...DOP, m. (-pen), schaal waarin het ei besloten is. *...DOPJE, o. (B. -N), (-s), bakje waaruit een gekookt ei gegeten wordt. *...GESTEENTE, o. zekere delfstof, kuitsteen. *...KANAAL, o. (ontl.) *...KOEK, m. (-en). *...KOOPER, m. (-s). *...KRANS, m. (-en). *...LEGGEND, bn. *...LEGSTER, v. (-s), hen die eijeren legt. *...LIJST, v. (-en), (bouwk.) zeker eivormig sieraad. *...OLIE, o. een phosphorus bevattend bestanddeel van den eidojer. *...PLANT, v. (-en), zeker gewas. *...PRUIM, v. (-en). *...SAUS, v. (...zen). *...SCHAAL, v. (...alen), eijerdop. *...SCHAALTJE, (B. -N), o. (-s), eijerdopje. *...STOK, m. (-ken), (ontl.). *...STRUIF, v. (...ven), zeker gebak. *...VROUW, v. (-en), eijerenverkoopster. *...WINKEL, m. (-s).
| |
[Eik of Eek]
Eik of Eek, m. (-en), zekere boom; eik van Karel II, zeker sterrebeeld.
| |
[Eikel]
Eikel, m. (-s), vrucht van den eikenboom. *-BAST, m. gmv. *-DOP, m. (-pen). *-KOFFIJ, v. *-OOGST, m. gmv. *-SPEK, o. spek van een met eikels gemest varken. *-SUIKER, v. *-TIJD, m. gmv. tijd van inzameling der eikels. *-VARKEN, o. (-s).
| |
[Eiken]
Eiken of Eeken, bn. van eikenhout, van den eikenboom.
| |
| |
*-BAST, m. gmv. *-BLAD, o. (-eren). *-BOOM, m. (-en). -PJE, (B. -N), o. (-s). *-BOSCH, o. (...bosschen). *-HOUT, o. gmv. *-HOUTEN, bn. van eikenhout. *-KRANS, m. (-en), krans van eikenbladeren; (rom. gesch.) burgerkroon. *-KROON, v. orde van de -, luxemburgsche ridderorde. *-LOOF, o. gmv. *-MOS, o. gmv. *-PLANK, v. (-en). *-PLANT, v. (-en). *-SCHORS, v. gmv. *-STAM, m. (-men). *-TAFEL, v. (-s), tafel van eikenhout. *-TAK, m. (-ken). *-TELG, m. (-en), jonge eikenboom. *-VAREN, o. zeker gewas.
| |
[Eiker]
Eiker, m. (-s), soort vaartuig, wachtschip.
| |
[Eikhoren]
Eikhoren, m. zie EEKHOREN.
| |
[Eilaas]
Eilaas, tw. helaas! ach!
| |
[Eiland]
Eiland, o. (-en), land aan alle zijden door water omringd. *-ER, m. (-s), eilandbewoner. *-JE, (B. -N), o. (-s). *-ZEE, v. archipel.
| |
[Eilieve]
Eilieve! tw. och! kom! wees zoo goed!
| |
[Eiloof]
Eiloof, o. gmv. klimop (plant).
| |
[Einde of Eind]
Einde of Eind, o. gmv. het laatste (van iets); (fig.) dood; oogmerk, doel; van het begin tot het -; een - nemen; (fig.) ten - raad zijn, geenen raad meer weten; - goed alles goed, als de zaak maar goed uitvalt, vergeet men de moeite en zorg daaraan besteed; in het -, ten laatste, eindelijk; tot dat -, met dat doel; zijn - ziende naderen, zijnen dood afwachten; ten -, opdat; (spr.) het - zal den last dragen, onder in den zak vindt men de rekening. *-LIJK, bn. en bijw. ten laatste, ten slotte; kortom. *-LOOS, bn. en bijw. zonder einde, oneindig. *-N, bw. gel. zie EINDIGEN.
| |
[Eindig]
Eindig, bn. en bijw. een einde hebbende. *-EN, bw. gel. (ik eindigde, heb geëindigd), ten einde brengen, afmaken, voltooijen, gedaan maken; ophouden (met werken). -, ow. ophouden, een einde nemen; uitgaan op (b.v. de woorden die op eene stomme e eindigen). *-HEID, v. gmv. *-ING, v. gmv.
| |
[Eindje]
Eindje, (B. -N), o. (-s), het uiterste stukje, het laatste overblijfsel (van eene kaars, van een touw); een - wegs, een korte afstand; zijn - vast houden, zijne zaak verdedigen, zijne meening volhouden.
| |
[Eindletter]
Eindletter, v. (-s), laatste letter, sluitletter. *-GREEP, v. (...pen). *...OOGMERK, o. (-en). *...OORZAAK, v. (...aken). *...PAAL, m. (...alen), grens; grenspaal. *...RIJM, o. (-en), opgegeven eindrijmen. *...SCHIKKING, v. (-en), laatste regeling (van iets). *...SNELHEID, v. gmv. *...VONNIS, o. (-sen), uitspraak in het hoogste beroep.
| |
[↑ Einse]
↑ Einse, v. (-n), (oudt.) friesche vlaktemaat.
| |
[Eirond]
Eirond, bn. langwerpig rond, ovaal.
| |
[Eisch]
Eisch, m. (-en), vordering, (inz. in regten); vraag, aanzoek; aanspraak; prijsbepaling; geregtelijke vordering, requisitoir (van het openbaar ministerie); vereischte; naar -, zoo als het behoort. *-EN, bw. gel. (ik eischte, heb geëischt), vorderen, vereischen; vragen; aanspraak maken; noodig zijn, behoeven; iem. voor den degen -, uitdagen; (zeew.) het touw eischt. *-ER, m. (-s), vrager; klager (in regten). *-ERES, v. (-sen), klaagster (in regten). *-ING, v. het eischen.
| |
| |
| |
[Eivormig]
Eivormig, bn. eirond.
| |
[Eiwit]
Eiwit, o. wit van het ei (dat den dojer omgeeft). *-ACHTIG, bn. (scheik.) -e ligchamen. *-STOF, v. (nat.) albumine. *-TEN, bw. gel. (ik eiwitte, heb geëiwit), (boekb.)
| |
[† Ejusdem]
† Ejusdem, van dezelfde maand, van denzelfden dag.
| |
[Ekel]
Ekel, m. gmv. tegenzin, afkeer.
| |
[Ekster]
Ekster, m. (-s), zekere vogel. *-OOG, o. (-en), likdoorn. *-OOGSNIJDER, m. (-s). *-OOGZALF, v. (...ven). *-SNEST, o. (-en).
| |
[† Ekwipaadje]
† Ekwipaadje, v. zie EQUIPAGIE.
| |
[El]
El, v. (-len), ook ELLE, lengtemaat; nederlandsche -, meter; vierkante -, kubieke -.
| |
[† Elaboratie]
† Elaboratie, v. (...ën), afwerking, bearbeiding.
| |
[Eland]
Eland, m. (-en), zeker viervoetig dier.
| |
[† Elasticiteit]
† Elasticiteit, v. gmv. veer-, span-, springkracht. *-SMETER, ELATEROMETER, m. (-s), zeker werktuig. *...TIEK, *...TISCH, bn. (-er, -st), veerkrachtig.
| |
[† Elaylgas]
† Elaylgas, o. olievormend gas.
| |
[Elders]
Elders, bijw. op eene andere plaats, niet hier.
| |
[† El Dorado]
† El Dorado, o. goudland, luilekkerland, fabelachtig paradijs.
| |
[† Electie]
† Electie, v. (...ën), verkiezing, keus, keur. *...TOR, *...TEUR, m. (-en), kiezer; keurvorst. *...TORAAT, o. waardigheid van keurvorst; hoedanigheid van kiezer; keurvorstendom.
| |
[† Electriciteit]
† Electriciteit, v. gmv. barnsteenkracht, kracht van den bliksem. *...TRIEK, *..TRISCH, bn. electriciteit bezittende; electrisch licht; electrische batterij; - figuren; - huizen en menschen; - keten; - naald; - pistool; - schok; - slinger; - stroom; - telegraphie; - thermometer; - visschen; - vonk; - wassenbeelden. *...TRISEERMACHINE, v. (-n), toestel om op gemakkelijker wijze, dan door het wrijven van glazen staven enz., eene groote hoeveelheid electriciteit op te wekken; (ook) zeker sterrebeeld. *...TRISEREN, bw. gel. (ik electriseerde, heb geëlectriseerd), electriciteit opwekken, - mededeelen; (fig.) onverwachts schokken; doen ontstellen (van vreugde of droefenis).
| |
[† Electro]
† Electro, -acustische telegraaf, toestel tot het overbrengen van het geluid; -biologie, kennis der electrische verschijnselen die zich bij het levende dier openbaren; -chemische telegraaf; - diamagnetismus, het ontstaan van diamagneten door galvanische stroomen zonder tusschenkomst van eenen electromagneet; -dynamica, leer der in beweging zijnde electriciteit; -magneet, een door electriciteit gevormde magneet; -magnetische multiplicator, galvanometer; -magnetisch geluid; -magnetische telegraaf, toestel door middel waarvan langs metaaldraad op verbazend snelle wijze berigten worden overgebragt; -magnetismus, het door electriciteit voortgebragte magnetismus; -metallurgie, toepassing van de chemische werking der electriciteit tot het afscheiden van metalen uit hunne ertsen; -meteoren, algemeene benaming voor de electrische verschijnselen in den dampkring; -statica, leer van de wetten der electriciteit in den toestand van rust; -vegetometer, planten-electriciteitsmeter.
| |
| |
| |
[† Electrolysis]
† Electrolysis, v. ontleding van zamengestelde ligchamen door den galvanischen stroom. *...METER, m. (-s), toestel om den graad van spanning der electriciteit te bepalen. *...MOTOREN, m. mv. electriciteits-opwekkers. *...PHOOR, v. electriciteitsdrager (toestel). *...SCOOP, v. (...open), toestel om te onderzoeken of een ligchaam al dan niet merkbaar geëlectriseerd is.
| |
[Elefant]
Elefant, m. (-en), olifant, het grootste viervoetig dier.
| |
[† Elegant]
† Elegant, bn. (-er, -st), sierlijk, net, fraai, keurig. *-, m. (-en), modegek, pronker. *-IE, v. gmv. sierlijkheid, netheid, aanvalligheid.
| |
[† Elegie]
† Elegie, v. (...ën), treurdicht, klaaglied. *...GISCH, bn. treurend, klagend, weemoedig.
| |
[† Element]
† Element, o. (-en), hoofdstof, grondstof; levensstof, levensbeginsel; de -en, grondbeginselen (eener wetenschap of kunst); (fig.) nu is hij in zijn -, nu is hij regt in zijnen schik; de jagt is zijn -, zijne geliefkoosde bezigheid; galvanisch -, toestel tot opwekking van electriciteit. *-AIR, bn. grondstoffelijk; -e scholen, lagere scholen; - analyse, onderzoek naar de laatste bestanddeelen van de bewerktuigde ligchamen.
| |
[† Elemi]
† Elemi, o. (kruidk.) min of meer harsachtig vocht.
| |
[† Elevatie]
† Elevatie, v. (...ën), verheffing, verhooging; hoogte, verhevenheid. *...VATOR, m. (-s), opheffer (werktuig).
| |
[† Elève]
† Elève, m. (-s), kweekeling, leerling.
| |
[† Eleveren]
† Eleveren, bw. gel. (ik eleveerde, heb geëleveerd), ver-, opheffen, verhoogen; (kooph.) het protest -, een geprotesteerden wissel met de eerste post laten terug loopen.
| |
[Elf]
Elf, tw. wij waren net ons elven, elf in getal; kwartier voor elven, 10 uur en 45 minuten. *-, m. (-en), (fab.) kleine rondzwervende geesten (noordsche mythologie). *-DAAGSCH, bn. *-DE, bn. *-DHALF, tw. tien en een half. *-DERHANDE, *-DERLEI, bn. van elf soorten. *-HOEK, m. (meetk.). *-HOEKIG, bn. *-JARIG, bn. *-MAAL, bijw. *-LETTERGREPIG, bn. *-TAL, o. (-len).
| |
[Elft]
Elft, m. (-en), zekere visch. *-NET, o. (-ten), net om elft te vangen.
| |
[Elger]
Elger, m. (-s), aalgeer, vork om aal te steken.
| |
[† Elideren]
† Elideren, bw. gel. (ik elideerde, heb geëlideerd), uitlaten, wegwerpen (b.v. eene letter uit een woord). *...GIBEL, bn. kiesbaar, verkiesbaar. *...MINEREN, bw. gel. (ik elimineerde, heb geëlimineerd), uitwerpen, verwijderen, verbannen; (stelk.) eene in onderscheidene vergelijkingen voorkomende grootheid daaruit wegwerken. *...SIE, v. (...ën), wegwerping, uitlating.
| |
[† Elixir]
† Elixir, o. aftreksel, versterkende drank, geneesdrank.
| |
[Elizabeth]
Elizabeth, orde van St. -, eene beijersche ridderorde; - Theresia-orde, eene militaire ridderorde in Oostenrijk; de St. -svloed, de overstrooming in Zuid-Holland (18 November 1421).
| |
[Elk, Elke]
Elk, Elke, bn. en vn. ieder, iedere. *-EEN, vn. ieder.
| |
[Elkander]
Elkander, vn. en bijw. de een den ander, onderling, wederkeerig; door -, verward, alles dooreen; onder -, zonder regel of orde; de armen over -, gekruisd.
| |
| |
| |
[Elleboog]
Elleboog, m. (...ogen), ligchaamsdeel; zekere lengtemaat. *-SBEEN, o. (ontl.). *-SKNOKKEL, m. (ontl.). *-SLENGTE, v. (-n), zoo lang als een elleboog. *-SMOUW, v. (-en), halve mouw. *-SPIJP, v. (-en), (ontl.). *-SSPIER, v. (-en), (ontl.).
| |
[Ellemaat]
Ellemaat, v. gmv. het meten bij de el; (ook) eene el lang.
| |
[Ellende]
Ellende, v. gmv. ramp, onheil; armoede, tegenspoed. *-LING, m. en v. (-en), slecht mensch. *...DIG, bn. (-er, -st), -LIJK, bijw. rampzalig, ongelukkig, armoedig; slecht; (fig.) deerniswaard. *...DIGE, m. en v. (-n), ongelukkig mensch. *...DIGHEID, v. gmv. ongelukkige toestand.
| |
[Ellenijker]
Ellenijker, m. (-s), ijker der lengtematen.
| |
[Ellewaren]
Ellewaren, v. mv. goederen die bij de el verkocht of uitgemeten worden. *...WINKEL, m. (-s), winkel waar bij de el verkocht wordt, uitsnijwinkel.
| |
[† Ellips]
† Ellips, v. (-en), (meetk.) taanrond, eene der kegelsneden; (ook) weg-, uitlating van een of meer woorden in eenen volzin. *-OÏDE, v. (meetk.) gesloten oppervlak, ontstaande door het rondwentelen van eene ellips om hare as. *...LIPTICITEIT, v. (meetk.) uitkomst der deeling van de beide ellips- of ellipsoïde-assen door de groote as. *...LIPTISCH, bn. ellipsvormig, langwerpig rond; bij wijze van uitlating.
| |
[Elmusvuur (St.)]
Elmusvuur (St.), o. vurige verschijnselen van electrischen oorsprong.
| |
[† Eloge]
† Eloge, m. (-s), lofrede, lofspraak, lofschrift.
| |
[† Elongatie]
† Elongatie, v. (sterr.) digressie, uitwijking, hoeksafstand eener planeet tot de zon (van de aarde gezien).
| |
[† Eloquent]
† Eloquent, bn. (-er, -st), welsprekend, welbespraakt. *-IE, v. gmv. welsprekendheid, welbespraaktheid.
| |
[Elpenbeen]
Elpenbeen, o. ivoor, olifantstand. *-EN, bn. van ivoor.
| |
[Els]
Els, m. (elzen), elzenboom. *-, v. (B. *-T), (schoenm.) priem. *-KOOPER, m. (-s). *-MAKER, m. (-s). *-VORMIG, bn.
| |
[† Elucidatie]
† Elucidatie, v. (...ën), opheldering, toelichting.
| |
[† Eluderen]
† Eluderen, bw. gel. (ik eludeerde, heb geëludeerd), ontwijken, doen mislukken, verijdelen; misleiden. *...SIEF, bn. ontwijkend, verijdelend.
| |
[† Elul]
† Elul, m. gmv. (hebr. woord) twaalfde maand van den israel. kerkelijken kalender.
| |
[† Elysée]
† Elysée, o. naam van een paleis te Parijs; tijdens Lodewijk Napoleon president der fransche republiek was, werd de regering van dien Staat onder den naam van het - aangeduid; de champs -s, groote publieke wandelplaats te Parijs.
| |
[† Elysium]
† Elysium, o. of ELYSEÏSCHE (ook elyzeesche, elysische) VELDEN, het verblijf der gelukzaligen, de hemel, het paradijs (der ouden); (fig.) verrukkelijk verblijf.
| |
[Elzen]
Elzen, bn. van elzenhout. *-BLAD, o. (-eren). *-BOOM, m. (-en). -BOSCH, o. (...bosschen). *-HOUT, o. gmv. *-SLIET, v. (-en), elzenhouten balk. *-STAAK, v. (...aken). *-STAM, m. (-men). *-TAK, m. (-ken).
| |
| |
| |
[Elzeviers]
Elzeviers, m. mv. onder dezen naam worden zeer schoone voortbrengselen der drukpers aangeduid.
| |
[† Email]
† Email, o. smeltbaar glas, smeltglas, brandverf, glazuur. *-LEREN, bw. gel. (ik emailleerde, heb geëmailleerd), émail op metaal brengen, brandschilderen.
| |
[† Emanatie]
† Emanatie, v. (...ën), uitvloeijing, onzigtbare uitstrooming; openbaarmaking, afkondiging. *-THEORIE, v. leer van Newton, volgens welke de lichtstralen uitvloeijende of uitstroomende deeltjes zijn van de lichtgevende ligchamen.
| |
[† Emancipatie]
† Emancipatie, v. (...ën), vrijverklaring (van slaven, lijfeigenen enz.); toekenning van gelijke regten, gelijkstelling voor de wet; ontheffing van vroeger bestaande beperkende bepalingen. *...CIPEREN, bw. gel. (ik emancipeerde, heb geëmancipeerd), vrijmaken, ontheffen, gelijk stellen.
| |
[† Emaneren]
† Emaneren, ow. gel. (ik emaneerde, heb of ben geëmaneerd), uitvloeijen, uitgaan, afkomstig zijn; dit besluit emaneert van hem, hij is de oorzaak dat dit besluit genomen werd; (ook) dit besluit is door hem genomen.
| |
[† Emballage]
† Emballage, *...LERING, v. verpakking, inpakking; pak-, bindloon. *...LEREN, bw. gel. (ik emballeerde, heb geëmballeerd), inpakken, omwikkelen.
| |
[† Embarcadère]
† Embarcadère, v. (-s), aanlegplaats, hoofd, steiger; spoorwegstation (ook débarcadère genaamd).
| |
[† Embargo]
† Embargo, o. beslag op schepen of handelsartikelen, havenversperring. *...BARQUEREN, bw. gel. (ik embarqueerde, heb geëmbarqueerd), inschepen, laden.
| |
[† Embarrasseren]
† Embarrasseren, bw. gel. (ik embarrasseerde, heb geëmbarrasseerd), verlegen maken, in verlegenheid brengen, hinderen.
| |
[† Emblema]
† Emblema, (-ta), *...BLEEM, o. (...emen), zinnebeeld. *-TISCH, bn. zinnebeeldig.
| |
[† Embolus]
† Embolus, m. kolf, stempel, zuiger (in spuiten en luchtpompen).
| |
[† Embonpoint]
† Embonpoint, o. gmv. lijvigheid, gezetheid, ligchaamsdikte.
| |
[† Embouchure]
† Embouchure, v. (-s), mond (van eene rivier, van een kanon enz.); mondstuk (van een blaasspeeltuig); eene goede - hebben, een blaasspeeltuig wel weten aan te zetten en zuiver blazen.
| |
[† Embrasseren]
† Embrasseren, bw. gel. (ik embrasseerde, heb geëmbrasseerd), omarmen, omhelzen. *...BROUILLEREN, bw. gel. (ik embrouilleerde, heb geëmbrouilleerd), in de war brengen, verwarren.
| |
[† Embryo]
† Embryo, o. (-os), bewerktuigd wezen nog in een ei omsloten, onrijpe ligchaamsvrucht.
| |
[† Emeritus]
† Emeritus, bn. rustend (van predikanten, hoogleeraren enz.).
| |
[† Emersie]
† Emersie, v. het te voorschijn treden van eene planeet uit de schaduw eener andere; het zigtbaar worden van eene ster.
| |
[† Emigrant]
† Emigrant, m. (-en), uitgewekene, die zijn land ontvlugt; landverhuizer. *...GRATIE, v. (...ën), uitwijking; landverhuizing. *...GRÉ, m. (-s), uitgewekene. *...GREREN, ow. gel. (ik emigreerde, heb geemigreerd), uitwijken, het land verlaten.
| |
| |
| |
[† Eminent]
† Eminent, bn. (-er, -st), uitstekend, voortreffelijk. *-IE, v. verhevenheid; zijne -, titel der kardinalen.
| |
[† Emir]
† Emir, m. (-s), arabisch opperhoofd.
| |
[† Emissaire]
† Emissaire, (-s), *...SARIO, m. (-os), zendeling, bode; kondschapper; spion, verspieder.
| |
[Emmer]
Emmer, m. (-s), vat (om water te scheppen, te putten of te dragen); een - water, een emmer vol water. *-TJE, (B. -N), o. (-s).
| |
[† Emolument]
† Emolument, o. *-EN, mv. neven-inkomsten; buitenkansjes, verval, voordeeltjes.
| |
[† Emotie]
† Emotie, v. (...ën), gemoedsbeweging; volksgisting.
| |
[† Empaleren]
† Empaleren, ow. gel. (ik empaleerde, heb geëmpaleerd), spietsen, eenen paal insteken.
| |
[† Emphase]
† Emphase, v. gmv. nadruk, klem (in lezen en spreken). *...TISCH, bn. nadrukkelijk, met klem, krachtig.
| |
[† Empiricus]
† Empiricus, m. (...ci), man der ervaring; geleerde (inz. geneesheer) die zijne kennis alleen aan de ondervinding ontleent. *...RISCH, bn. op ervaring gegrond en daaruit voortvloeijende; de -e wetenschappen. *...RISME, *...RISMUS, o. gmv. leer dat ervaring de eenige bron is van alle kennis.
| |
[† Emplette]
† Emplette, v. (meestal mv. *-s), koop, inkoop; ik heb eenige -s gedaan. *...PLOOI, o. (-jen), ambt, dienst; verrigting; (toon.) kategorie van rollen. *...PLOIJEREN, bw. gel. (ik emploijeerde, heb geëmploijeerd), aanwenden, gebruiken, gebruik maken van. *...PORTEREN (ZICH), ww. gel. (ik emporteerde mij, heb mij geëmporteerd), zich driftig maken, uitvaren (tegen). *...PRESSEREN (ZICH), ww. gel. (ik empresseerde mij, heb mij geëmpresseerd), zich beijveren, haasten. *...PYREÏSCH, bn. hemelsch. *...PYREUM, o. verblijfplaats der zaligen. *...PYREUMATISCH, bn. brandig.
| |
[† Emulatie]
† Emulatie, v. gmv. naijver, wedijver.
| |
[† Emulsie]
† Emulsie, v. (...ën), amandel-, zaad-, plantenmelk. *...SINE, o. gmv. eiwitachtig ligchaam in de amandelen.
| |
[En]
En, vw. (oudt. ENDE).
| |
[† En]
† En, (fr. woord), - avant, voorwaarts! vooruit! - corps, gezamenlijk, in corpore; - dépôt, in bewaring; - détail, in het klein (verkoopen); - échelon, (mil.) échelons-, laddersgewijze; - face, tegenover, van voren; - famille, in den kring van het huisgezin; - front, van voren, op den voorgrond; - gros, in het groot (verkoopen); - gala, in feestgewaad; - miniature, in het klein; - particulier, in het bijzonder; - passant, in het voorbijgaan; - peine, in verlegenheid; - profil, van ter zijde gezien; - roturier, burgerlijk, gemeen; - suite, achter elkander, achtereenvolgens; - tout, in alles, alles te zamen genomen; - vogue, in zwang, in de mode, gezocht, in trek; - train, in aantogt, aan den gang; in zwang.
| |
[† Encadreren]
† Encadreren, bw. gel. (ik encadreerde, heb geëncadreerd), omlijsten, in eene lijst vatten; insluiten.
| |
[† Encanailleren]
† Encanailleren (ZICH), ww. gel. (ik encanailleerde mij, heb mij geëncanailleerd), zich met verachtelijke menschen gemeenzaam maken.
| |
| |
| |
[† Encaustiek]
† Encaustiek, v. gmv. was-schilderkunst.
| |
[† Enchanteren]
† Enchanteren, bw. gel. (ik enchanteerde, heb geënchanteerd), betooveren, verrukken.
| |
[† Enclave]
† Enclave, v. geënclaveerd land, land dat door vreemd grondgebied ingesloten is.
| |
[† Encourageren]
† Encourageren, bw. gel. (ik encourageerde, heb geëncourageerd), aanmoedigen, aanwakkeren, opwekken.
| |
[† Encyclopédie]
† Encyclopédie, v. (...ën), het geheel-, (ook) woordenboek van alle kunsten en wetenschappen. *...PEDISCH, bn. algemeen wetenschappelijk.
| |
[End]
End, zie EINDE, EEND. *-JE, (B. -N), o. (-s), eindje.
| |
[Endeldarm]
Endeldarm, m. (-en), (ontl.) grootste regterdarm, aarsdarm.
| |
[† Endemisch]
† Endemisch, bn. inheemsch; -e ziekten, ziekten die het gevolg zijn van eigenaardige plaatselijke omstandigheden.
| |
[† Endogeen]
† Endogeen, bn. endogene rotsen, rotsen die in een weeken of half-vloeibaren toestand zijn uitgebroken. *...GENEN, mv. zekere plantensoort.
| |
[† Endosmosis]
† Endosmosis, v. (nat.) naam van zekere strooming.
| |
[† Endossant]
† Endossant, m. (-en), (kooph.) overdrager van eenen wissel op een ander. *...SEMENT, o. (-en), (ook INDOSSEMENT, INDOSSO), zulk eene overdragt. *...SEREN, bw. gel. (ik endosseerde, heb geëndosseerd), overdragen eenen wissel op een ander.
| |
[† Energie]
† Energie, v. gmv. kracht, geestkracht, veerkracht, nadruk, klem. *-K, *...GISCH, bn. krachtvol, vurig. *...VEREN, bw. gel. (ik enerveerde, heb geënerveerd), ontzenuwen, verzwakken, uitmergelen.
| |
[† Enfants perdus]
† Enfants perdus, m. mv. (oorl.) uiterste voorposten.
| |
[† Enfileren]
† Enfileren, bw. gel. (ik enfileerde, heb geënfileerd), verstrikken, inwikkelen; aanrijgen; (oorl.) in de lengte beschieten (met geschut).
| |
[† Enfin]
† Enfin, bijw. eindelijk, in het kort, kortom.
| |
[† Enfleurage]
† Enfleurage, v. gmv. het verkrijgen van de fijne welriekende geuren der bloemen zonder gebruik van hitte.
| |
[Eng]
Eng, bn. en bijw. (-er, -st), naauw, bedwongen; (oorl.) een -e pas, naauwe doorgang. *-ACHTIG, bn. (-er, -st). *-BORSTIG, bn. (-er, -st), kortademig. -HEID, v. gmv.
| |
[† Engagement]
† Engagement, o. (-en), verbindtenis, verpligting, belofte van dienstverrigting; verloving. *...GEREN, bw. ZICH -, ww. gel. (ik engageerde [mij], heb [mij] geëngageerd), verbinden, zich verbinden (tot iets), verpligtend maken; in dienst nemen; overreden; zich verloven.
| |
[Engel]
Engel, m. (-en), de -en des hemels; de - des lichts; de - des verbonds; de val der -en. *-, (fig.) iem. dien men zeer lief heeft; mijn -! (over het algemeen een bij uitstek goed mensch). *-ACHTIG, bn. en bijw. (-er, -st). *-IN, v. (-nen), beminde -, zeer goede vrouw. *-KOOR (of ENGELENKOOR), o. (...oren). *-SCHAAR (of ENGELENSCHAAR), v. (...aren), rij van engelen. *-WORTEL, m. (kruidk.) angelica. *-ZOET, o. zeker kruid. -, bn. (-er, -st), zeer zoet (van kinderen).
| |
| |
| |
[Engels]
Engels, o. (oudt.) goud en zilvergewigt, 1/20 van een oud-hollandsch ons (= 1.538 nederl. wigtje).
| |
[Engelsch]
Engelsch, bn. van -, uit Engeland; de -e of anglikaansche kerk; - zout, bitterzout. *-, o. de engelsche taal. *-E, v. engelsche vrouw. *-MAN, m. (mv. Engelschen).
| |
[Engen]
Engen, bw. gel. (ik engde, heb geëngd), naauwer maken (vrouwenkleederen).
| |
[Engerling]
Engerling, m. (-en), masker der meikevers.
| |
[Engheid]
Engheid, v. gmv. hoedanigheid van hetgeen eng is. *...TE, v. (-n), naauwe doorgang (ter zee of het land); enge weg, pas; (fig.) verlegenheid, klem; in de - gebragt zijn; zee-, land-, berg-.
| |
[† Engymeter]
† Engymeter, m. (-s), afstandsmeter (werktuig). *...SCOOP, v. (...open), vroegere benaming van den microscoop.
| |
[† Enigmatisch]
† Enigmatisch, bn. raadselachtig, zonderling, dubbelzinnig.
| |
[Enkel]
Enkel, m. (-s), of ENKLAAUW, (ontl.) zeker gedeelte van den voet. *-, bn. en bijw. niet dubbel; zonder weêrga, alleen; slechts, niet meer dan; nu en dan; zelden. *-VOUD, o. (taalk.) het -ig getal. *-VOUDIG, bn. (taalk.) een der twee getallen; (rek.) -e grootheid; (nat.) -e stoffen (elementen).
| |
[† Enlevage]
† Enlevage, v. gmv. etsdruk (in katoendrukkerijen).
| |
[† Enlumineren]
† Enlumineren, bw. gel. (ik enlumineerde, heb geënlumineerd), met kleuren afzetten, - dekken, kleuren.
| |
[† Ennuyant]
† Ennuyant, bn. (-er, -st), langwijlig, vervelend, lastig. *...EREN, bw. gel. (ik ennuyeerde, heb geënnuyeerd), vervelen, lastig maken.
| |
[† Enorm]
† Enorm, bn. en bijw. bovenmatig, ongehoord; afschuwelijk. *-ITEIT, v. bovenmatigheid; het ongehoorde; gedrogtelijke grootte.
| |
[† Enrageren]
† Enrageren, ow. bw. gel. (ik enrageerde, ben of heb geënrageerd), razend worden, -maken, vertoornen. *...ROLEREN, bw. gel. (ik enroleerde, heb geënroleerd), (mil.) aanwerven, in dienst nemen.
| |
[† Ensemble]
† Ensemble, o. het geheel, alles te zamen, allen bijeen.
| |
[Ent]
Ent, v. (-en), boomtak of spruit die in een anderen boom wordt gehecht om te groeijen.
| |
[† Entablement]
† Entablement, o. (-en), (bouwk.) rollaag, architraaf.
| |
[† Entameren]
† Entameren, bw. gel. (ik entameerde, heb geëntameerd), aanvangen, openingen doen (b.v. tot het voeren van onderhandelingen).
| |
[† Entasseren]
† Entasseren, bw. gel. (ik entasseerde, heb geëntasseerd), opeenhoopen.
| |
[Enten]
Enten, bw. gel. (ik entte, heb geënt), de gewassen vermenigvuldigen op kunstmatige wijze.
| |
[Enter]
Enter, m. (-s), *...STER, v. (-s), die boomen ent. *-IJ, v. (-en), boomkweekerij. *...ING, v. het enten.
| |
[Enterbijl]
Enterbijl, v. (-en), *...DREG, v. (-gen), *...DREGGE, v. (-n), zeker oorlogswerktuig (op schepen). *...EN, bw. gel. (ik enterde, heb geënterd), aan boord klampen (een schip). *...ING, v. het enteren. *...LING, v. (-en). *...LUIK, o. (-en).
| |
[Enthof]
Enthof, m. (...oven), boomkweekerij. *...MES, o. (-sen). *...RIJS, o. zie ENT. *...WAS, o. gmv.
| |
| |
| |
[Entêteren]
Entêteren (ZICH), ww. gel. (ik entêteerde mij, heb mij geëntêteerd), zich (iets) in het hoofd zetten, eigenzinnig op (iets) staan.
| |
[† Enthusiasmeren]
† Enthusiasmeren, bw. gel. (ik enthusiasmeerde, heb geënthusiasmeerd), geestdrift verwekken, ontvlammen, in gloed brengen. *...SIASMUS, ...ME, o. gmv. geestverrukking, vervoering. *...SIAST, m. (-en), hartstogtelijk bewonderaar; geestdrijver, dweeper.
| |
[† Entiteit]
† Entiteit, v. wezenlijkheid, bestaan.
| |
[† Entomolithen]
† Entomolithen, m. mv. insektensteenen. *...LOGIE, v. gmv. insektenkunde, -leer.
| |
[† Entoptisch]
† Entoptisch, bn. -e verschijnselen, in het oog.
| |
[† Entortilleren]
† Entortilleren, bw. gel. (ik entortilleerde, heb geëntortilleerd), omwikkelen, omstrikken.
| |
[† Entourage]
† Entourage, m. omgeving, personen waarmede men gewoonlijk verkeert). *...REREN, bw. gel. (ik entoureerde, heb geëntoureerd), omgeven, omringen, insluiten.
| |
[† Entozoa]
† Entozoa, mv. ingewandswormen.
| |
[† Entre-deux]
† Entre-deux, o. middenstuk; tusschenwand. *-, bijw. tusschenbeide, middelmatig.
| |
[† Entrée]
† Entrée, v. (-s), ingang, toegang; intreêgeld; voorgeregt. *-GELD, o. (-en). *-BILJET, o. (-ten), *-KAART, v. (en), bewijs van toegang.
| |
[† Entre nous]
† Entre nous, bijw. tusschen -, onder ons, in vertrouwen.
| |
[† Entreposeur]
† Entreposeur, m. (-s), opzigter over een entrepôt. *...PÔT, o. (-s), pakhuis, magazijn, stapelplaats. *...PRENEUR, m. (-s), ondernemer; aannemer (van publieke werken enz.). *...PRISE, v. (-s), onderneming. *...VUE, v. (-s), zamenkomst, bijeenkomst, onderhoud, gesprek.
| |
[† Entrez]
† Entrez, bijw. binnen! treed binnen!
| |
[† Enumeratie]
† Enumeratie, v. (...ën), optelling, opsomming.
| |
[† Enveloppe]
† Enveloppe, v. (-s), omslag (voor brieven), omhulsel.
| |
[† Environs]
† Environs, m. mv. omstreken, omtrek.
| |
[† Envoyé]
† Envoyé, m. (-s), gezant, afgevaardigde.
| |
[† Eo animo]
† Eo animo, met dat oogmerk, van dezelfde meening.
| |
[† Epacten]
† Epacten, m. mv. inlaschdagen; getallen die voor elk jaar den maansouderdom op den eersten dag des jaars opgeven.
| |
[† Eparchie]
† Eparchie, v. (...ën), stadhouderschap, landvoogdij.
| |
[† Epaulette]
† Epaulette, v. (-n), (mil.) schouderbelegsel, -kwast; (fig.) de -, de militaire stand.
| |
[† Ephemeer]
† Ephemeer, bn. één dag durende; kortstondig, voorbijgaand. *...MERIDEN, mv. (nat. hist.) dag-insekten; geschriften die voor een bepaald tijdvak geldig zijn; astronomische jaarboeken, - tafels; dagbladen, tijdschriften; vermelding van merkwaardige gebeurtenissen op elken dag van het jaar (in eenen kalender).
| |
[† Epicarpium]
† Epicarpium, v. (...ia), vruchtschil. *...CURISCH, bn. weelderig, wellustig, zwelgend. *...CURIST, m. (-en), zinnelijk mensch, wellusteling. *...CURISMUS, o. gmv. neiging tot zinnelijkheid en wellust. *...CYCLOÏDE, v. (-n), (meetk.) zekere kromme lijn. *...CYCLUS, m. (sterr.) bijcirkel. *...DEMIE, v. (...ën), heerschende ziekte, landziekte, besmettelijke ziekte; vreemde van elders gekomen ziekte. *...DEMISCH,
| |
| |
bn. heerschend, besmettelijk, aanstekend. *...DOOT, o. soort van porfier (porphyr). *...GONEN, m. mv. personen die op het gebied van kunsten en wetenschappen geen nieuw stelsel uitvinden, maar op den bestaanden grondslag voortbouwen. *...GRAM, o. (-men), puntdicht, kort hekeldicht. *...LEPSIE, v. gmv. vallende ziekte. *...LOOG, v. (...ogen), na-, slotrede; naspel. *...NEUS, bn. (...zer, ...st), moeijelijk, hagchelijk, netelig.
| |
[† Episch]
† Episch, bn. tot het heldendicht behoorende.
| |
[† Episcopaal]
† Episcopaal, bn. bisschoppelijk. *...PAAT, o. bisdom, bisschoppelijke waardigheid. *...PALEN, m. mv. aanhangers -, leden der bisschoppelijke kerk in Engeland. *...PHOBIE, v. gmv. vrees voor de invoering der bisschoppen.
| |
[† Episode]
† Episode, v. (-n), tusschenrede, ingelascht verhaal; tusschenzang.
| |
[† Epistel]
† Epistel, o. (-s), brief, zendbrief, zendschrijven; boetpredikatie.
| |
[† Epistylus]
† Epistylus, m. (bouwk.) kroon -, bovenste eener zuil.
| |
[† Epitaphium]
† Epitaphium, o. (...ia), grafschrift; grafsteen, tombe. *...THEET, v. bijvoegelijk woord; toenaam. *...THESIS, v. opstel, geschrift. *...THETISEREN, bw. gel. eenen bijnaam aan iem. geven; veel bijvoegelijke naamwoorden bezigen. *...TOME, v. kort uittreksel, kort begrip. *...ZOÖTIE, v. veeziekte, sterfte onder het vee.
| |
[Eppe]
Eppe, v. gmv. zeker kruid.
| |
[† Epopee, Epos]
† Epopee, Epos, o. heldendicht.
| |
[Epoptische kleuren]
Epoptische kleuren, v. mv. kleuren welke men in sommige gevallen op de oppervlakte der ligchamen ziet.
| |
[† Epoque]
† Epoque, o. (-s), tijdstip; (fig.) gedenkwaardige dag; -maken, groot opzien verwekken, (zich of zijnen tijd) beroemd maken.
| |
[Epsomzout]
Epsomzout, o. gmv. bitterzout.
| |
[† Equatie]
† Equatie, v. (...ën), verevening, gelijkmaking; algebraïsche vergelijking. *...TOR, m. zie AEQUATOR.
| |
[† Equilibre]
† Equilibre o. gmv. evenwigt. *...LIBRIST, m. (-en), koordendanser, kunstenmaker. *...PAGE, *...PAGIE, (ook v.s. EKWIPAADJE), eigen rijtuig met al wat er toe behoort, paarden, bedienden enz.); - houden. -, uitrusting van eenen officier (in tijd van oorlog); scheepsbemanning. -MEESTER, m. (-s). *...PEMENT, o. uitrusting kleeding en wapens) van eenen krijgsman, of van een schip; equipementstukken, voorwerpen die tot de uitrusting eens militairs behooren. *...PEREN, bw. gel. (ik equipeerde, heb geëquipeerd), uit-, toerusten, van het noodige voorzien; bemannen. *...POLLENT, bn. gelijkgeldig. *...TATIE, v. het paardrijden. *...VALENT, bn. gelijkwaardig. -, o. naam gegeven aan eene belasting die eene andere afgeschafte vervangt. *...VOQUE, bn. dubbelzinnig.
| |
[Er]
Er, bijw. hij is -, hij is hier (of op eene bepaalde plaats); - is, - zijn, (ook daar is, - zijn).
| |
[↑ Erachten]
↑ Erachten, bw. gel. *-, o. alleen nog gebruikelijk in mijns of zijns erachtens, naar mijne of zijne meening.
| |
[Erbarmelijk]
Erbarmelijk, bn. en bijw. (-er. -st), deerniswaard, medelijden opwekkende, beklagelijk. *-HEID, v. gmv. *...MEN (ZICH), ww. gel.
| |
| |
(ik erbarmde mij, heb mij erbarmd), medelijden hebben. *...MING, v. gmv. medelijden, mededoogen, ontferming.
| |
[† Erebus]
† Erebus, m. gmv. (fab.) de hel, onderwereld.
| |
[† Erectie]
† Erectie, v. (...ën), oprigting, opbouwing, bouw.
| |
[† Eremiet]
† Eremiet, m. (-en), kluizenaar. Zie verder HEREMIET.
| |
[† Erentfeste]
† Erentfeste, bn. (oudt.) groot-achtbare, (eeretitel).
| |
[† Erethismus]
† Erethismus, o. (gen.) prikkeling der zenuwen, overspanning.
| |
[Erf, Erve]
Erf, Erve, o. (erven), eigen grond met zijn toebehooren; een huis en erve; ledige plaats waarop een gebouw heeft gestaan; erfgoed, erfdeel; nerf (van leder). *-BEZIT, o. gmv. erfelijke bezitting. -BEZITTER, m. (-s). *-BEZITTING, v. *-CIJNS, m. (-en), erfelijke rente. *-DEEL, o. (-en), erfportie, aandeel in eene nalatenschap. *-ELIJK, bn. en bijw. eeuwig en -. *-ENIS, v. (-sen), wat men van een overledene erft; eene - aanvaarden, in bezit nemen. -GAAF, (...aven), *-GAVE, v. (-n), schenking bij uiterste wilsbeschikking, legaat. *-GELD, o. gmv. geld dat men geërfd heeft. *-GEMAAKTE, m. en v. (-n), die een legaat heeft gekregen. *-GENAAM, m. en v. (...amen), (v.s. *-GENAME, v.), hij of zij op wien of wie eene nalatenschap overgaat; natuurlijke -; universele -; mede-. *-GENOOT, m. en v. (-en), (v.s. *-GENOOTE, v.) medeërfgenaam. -GIFT, v. (-en), legaat. *-GOED, o. (-eren). *-GRAF, o. (...ven), erfelijk graf, familiegraf. *-GROND, m. (-en). *-GRONDREGT, o. gmv. *-HUIS, o. (...zen), huis waar de inboedel eens overledenen wordt verkocht; - houden, aan de meestbiedenden verkoopen. *-HUISBOEK, o. (-en), catalogus van eenen inboedel. *-HUISGELD, o. gmv. opbrengst eener publieke verkooping van een nagelaten inboedel. *-HUISMEESTER, m. (-s), afslager, ondernemer van publieke verkoopingen. *-HUISWIJZE, bijw. bij opbod. *-KONING, m. (-en). -RIJK, o. (-en). *-LAND, o. (-en). *-LEEN, o. (-en). -GOED, o. (-eren). *-LOOS, bn. zonder erven. *-MAKER, m. (-s), *-MAAKSTER, v. (-s), die bij uitersten wil beschikt. *-MAKING, v. (-en), legaat, schenking bij uitersten wil. *-PACHT, v. (-en), een stuk grond in - uitgeven, tegen betaling van huur het gebruik er van afstaan voor een bepaalden tijd (van tien tot negen-en-negentig jaren). *-PACHTER, m. (-s). *-PACHTSTER, v. (-s). *-PRINS, m. (-en). *-PRINSES, v. (-sen). *-REGT, o. gmv. *-RENTE, v. (-n). *-RIJK, o. (-en). *-SCHULD, v. (-en), schuld die overgaat op hem die de nalatenschap eens overledenen aanvaardt. *-STADHOUDER, m. (-s), vermoedelijke opvolger in het stadhouderschap der voormalige republiek der Vereenigde Nederlanden. -SCHAP, o. (pen). *-STER, v. (-s), vrouwelijke erfgenaam. *-TOGT, m. (-en); zie LIJFTOGT. *-VIJAND, m. (-en), gezworen -, doodsvijand. -IN, v. (-nen). *-VIJANDSCHAP, v. gmv. *-VOLK, o. (-en), (H.S.) het uitverkoren volk, het volk Israels. *-VORST, m. (-en). -IN, v. (-nen). *-VORSTENDOM, o. (-men). *-ZIEKTE, v. (-n). *-ZONDE, v. gmv. (godg.) aangeboren verdorvenheid.
| |
[Erg]
Erg, bn. en bijw. (-er, -st), slecht; boos; het is er - (zeer treurig) mede gesteld; hij ligt zeer - (zeer ziek); hoe langer hoe -er; van kwaad tot -er vervallen. *-, o. gmv. zonder -, niet opzette- | |
| |
lijk,
zonder kwade bedoeling, onwillekeurig. *-DENKEND, bn. (-er, -st), achterdochtig, wantrouwend. -HEID, v. gmv. *-ELOOS, bn. zie ARGELOOS.
| |
[Ergens]
Ergens, bijw. op zekere niet bepaald aangewezen plaats.
| |
[Ergeren]
Ergeren, bw. gel. (ik ergerde, heb geërgerd), door ergernis beleedigen, aanstoot geven, vertoornen. ZICH -, ww. zich boos maken. *...ING, v. aanstoot. *...LIJK, bn. en bijw. (-er, -st), aanstootelijk, in strijd met de goede zeden. *...LIJKHEID, v. (...heden), *...NIS, v. (-sen), aanstoot, verdriet.
| |
[† Ergo]
† Ergo, bijw. bijgevolg, dus, derhalve, alzoo.
| |
[† Erigeren]
† Erigeren, bw. gel. (ik erigeerde, heb geërigeerd), oprigten, bouwen, stichten, grondvesten.
| |
[Erinneren]
Erinneren, bw. zie HERINNEREN.
| |
[† Erinnyen]
† Erinnyen, v. mv. (fab.) wraakgodinnen, furiën.
| |
[† Eris]
† Eris, v. (fab.) tweedragt, strijd; de twistgodin. *-TIEK, v. gmv. strijd-, twistkunst.
| |
[Erkaauwen]
Erkaauwen, bw. zie HERKAAUWEN.
| |
[Erkennen]
Erkennen, bw. gel. (ik erkende, heb erkend), kennen, onderscheiden (eenig voorwerp); dankbaar zijn; verklaren, betuigen; bevestigen; belijden, toestemmen; vergelden. *...NING, v. (-en). *...TELIJK, bn. en bijw. (-er, -st), dankbaar. -HEID, v. gmv. dankbaarheid. *...TENIS, v. erkenningsvermogen, gevoel van erkentelijkheid; dankbaarheid.
| |
[Erlangen]
Erlangen, bw. gel. (ik erlangde, heb erlangd), verkrijgen, verwerven, bekomen. *-, o. *...ING, v. gmv. *...ER, m. (-s). *...STER, v. (-s).
| |
[Erneren]
Erneren, bw. gel. zie GENEREN.
| |
[Ernestinische huisorde]
Ernestinische huisorde, v. ridderorde der saksische hertogdommen.
| |
[† Erotisch]
† Erotisch, bn. -e gedichten, minnedichten, liefdegedichten.
| |
[Ernst]
Ernst, m. gmv. ware gezindheid (in tegenstelling van scherts of boert); deftigheid, gestrengheid; ijver; nadruk; is u dat -? meent gij dat werkelijk? nu wordt het -; in -. *-ELIJK, (B. *-LIJK), bijw. *-HAFTIG, bn. (-er, -st). -LIJK, bijw. *-HAFTIGHEID, v. gmv. *-IG, bn. (-er, -st), *-IGLIJK, bijw. *-IGHEID, v. ernst. *-ZAAK, v. (...aken), gewigtige zaak.
| |
[† Errare]
† Errare, - humanum est, dwalen is menschelijk.
| |
[† Erratum]
† Erratum, m. (...ta), fout, drukfeil; errata, lijst van drukfouten.
| |
[† Erreur]
† Erreur, v. (-s), dwaling, fout, misslag.
| |
[Ert]
Ert, v. (-en), gezwel aan de voetzool eens paards.
| |
[Erts]
Erts, m. (B.v.) metaal of halfmetaal bevattende aarde of steen, delfstof. *-ASCH, v. gmv. *-BLOEM, *-MOEDER, v. gmv. spaath. *-RIJK, bn. (-er, -st), rijk aan erts, veel erts bevattende.
| |
[† Eruptie]
† Eruptie, v. (...ën), uitbarsting (van eenen vulkaan enz.).
| |
[† Ervalenta]
† Ervalenta, v. zie REVALENTA.
| |
[Ervaren]
Ervaren, bn. (-er, -st), bedreven, bekwaam; met ondervinding. *-, bw. ong. (niet algemeen gebruikelijk), (ik ervoer, heb ervaren), ondervinden. *-HEID, v. gmv. ondervinding. *...RING, v. (-en), in - gekomen zijnde, vernomen hebbende.
| |
| |
| |
[Erve]
Erve, v. zie ERF. *-N, bw. ow. gel. (ik erfde, heb geërfd), door erfenis verkrijgen; erfgenaam zijn. *-N, mv. erfgenamen. *-R, m. (-s), erfgenaam. *...VING, v. het erven.
| |
[Erwt, Erwet, Ert]
Erwt, Erwet, Ert, v. (-en), peulvrucht; dop-, groene -, graauwe -, spaansche -.
| |
[Erwtenbed]
Erwtenbed, o. (-den), plek waar erwten groeijen. *...NAT, o. *...SOEP, v. snert. *...RIJS, o. (...zen), takje waarvan men bij de erwtenteelt gebruik maakt. *...SCHIL, v. (-en). *...STEEN, m. zekere delfstof. *...VORMIG, bn. (-er, -st). *...WORM, m. (B.v.) (-en).
| |
[† Escadron, Eskadron]
† Escadron, Eskadron, o. (-s), afdeeling ruiterij. *...LADEREN, bw. gel. (ik escaladeerde, heb geëscaladeerd), met stormladders beklimmen. *...MOTEREN, bw. gel. (ik escamoteerde, heb geëscamoteerd), goochelkunstjes doen; uit den zak rollen, wegmoffelen.
| |
[† Escarpins]
† Escarpins, m. mv. ligte schoenen, dansschoenen.
| |
[Esch]
Esch, m. (esschen), zekere boom.
| |
[† Escorte]
† Escorte, v. en o. gmv. gewapend geleide, bedekking, gevolg. *...TEREN, bw. gel. (ik escorteerde, heb geëscorteerd), begeleiden, onder bedekking uitgeleide doen.
| |
[† Escouade]
† Escouade, v. (-n), rot soldaten onder eenen korporaal.
| |
[† Escroquerie]
† Escroquerie, v. (...ën), opligting, fielterij, aftroggeling.
| |
[† Escuriaal]
† Escuriaal, o. naam van een koninklijk lustslot nabij Madrid.
| |
[† Esito-waren]
† Esito-waren, v. mv. (kooph.) uitvoerartikelen.
| |
[† Eskader]
† Eskader, o. (-s), smaldeel, vlootafdeeling.
| |
[† Esoterisch]
† Esoterisch, bn. enkel voor ingewijden; wetenschappelijk; wat niet ieder behoeft te weten.
| |
[Esp]
Esp, m. (-en), zekere populier (boom).
| |
[Espen]
Espen, bn. van espenhout. *-BLAD, o. (-eren). *-BOOM, m. (-en). *-HOUT, o. gmv. *-LOOF, o. mv. *-TAK, m. (-ken).
| |
[† Espagnolade]
† Espagnolade, v. (-n), snoeverij, pralerij, snorkerij. *...LE, v. spaansche dans, -vrouw. *...LETTEN, v. mv. op- en nedergaande ijzeren stangen aan vensters.
| |
[† Espalier]
† Espalier, m. (-s), leiboom; latwerk, staketsel.
| |
[† Esplanade]
† Esplanade, v. (-n), voorplein, vlakte, opene plaats; excercitie-plein.
| |
[† Esquire]
† Esquire, m. (-s), schilddrager, schildknaap; titel in Engeland (weledele heer).
| |
[† Essaai]
† Essaai, o. gmv. toets, proef; onderzoek (van goud en zilver); bepaling van het zilver- en goudgehalte van munten enz. *-BRIEFJE, (B. -N), o. (-s). *-KANTOOR, o. (...oren). *-KROES, m. (...zen). *-OVEN, m. (-s). *...SAI, m. proef, staal; verhandeling. *...SAYEREN, bw. gel. (ik essayeerde, heb geëssayeerd), beproeven, toetsen (het gehalte van goud of zilver). *...SAYEUR, m. (-s), toetser.
| |
[Esschen]
Esschen, bn. van esschenhout. *-BLAD, o. (-en). *-BOOM, m. (-en). *-HOUT, o. *-HOUTEN, bn. *-LOOF, o. gmv. *-TAK, m. (-ken).
| |
[† Essence]
† Essence, v. gmv. geest, (aftreksel door koking of destillatie); aromatische olie (die door overhaling uit vruchten, kruiden enz. verkregen wordt). *...TIËEL, bn. (...eler, -st), wezenlijk, volstrekt noodzakelijk. -, o. het essentiële (het ware, het eigenlijke) der zaak.
| |
| |
| |
[† Essoniet, Hessoniet]
† Essoniet, Hessoniet, m. kaneelsteen (zeker edelgesteente).
| |
[† Estafette]
† Estafette, m. (-n), rijdende postbode, koerier. *...MINET, n. (-s), herberg, kofijhuis. *...MINETTE, (-s), kroeg; gezelschap boeren in eene herberg; kwakzalverskraam.
| |
[† Estimeren]
† Estimeren, bw. gel. (ik estimeerde, heb geëstimeerd), achten, hoogachten, schatten.
| |
[† Estrade]
† Estrade, v. (-n), verhoogde plaats, verhevenheid, optred (voor een praalbed, eenen troon enz.), uitstek.
| |
[Estrik]
Estrik, m. (-ken), gebakken vloersteen.
| |
[† Estropiëren]
† Estropiëren, bw. gel. (ik estropiëerde, heb geëstropiëerd), verminken.
| |
[† Etablissement]
† Etablissement, o. (-en), vestiging (b.v. van een handelshuis); grondlegging; gesticht, inrigting; nederzetting. *...BLISSEREN, bw. gel. ZICH -, ww. (ik etablisseerde [mij], heb [mij] geëtablisseerd), grondvesten, oprigten; zich nederzetten, zich vestigen.
| |
[† Etage]
† Etage, v. (-n), verdieping (van een gebouw). *...GÈRE, v. (-s), rekje (aan den muur vastgehecht, om er voorwerpen op te plaatsen).
| |
[† Etaleren]
† Etaleren, bw. gel. (ik etaleerde, heb geëtaleerd), uitstallen, uitkramen, openleggen, ten toon spreiden.
| |
[† Etape]
† Etape, v. (-n), stapelplaats; proviandmagazijn; rustplaats; nachtkwartier.
| |
[† Etat-major]
† Etat-major, m. algemeene staf (in een leger); al de officieren (aan boord van eenen oorlogsbodem).
| |
[† Et cetera]
† Et cetera, en zoo voorts.
| |
[Eten]
Eten, bw. onr. (ik at, heb gegeten), nuttigen, voedsel nemen; iemands brood -, bij iem. in dienst zijn; het genadebrood bij iem. -, uit medelijden van iem. den kost krijgen; (fig.) hij kan meer dan brood -, hij weet veel; hij weet meer dan men hem zou aanzien; zijn woord -, zijn gezegde intrekken, - terugnemen. *-, o. spijs, voedsel; maaltijd; na den -, na den maaltijd. *-SBAK, m. (-ken). *-SKAS, v. (-sen). *-SKAST, v. (-en). *-STIJD, m. gmv. *-SUUR, o.
| |
[Eter]
Eter, m. (-s), EETSTER, v. (-s), iem. die goed kan eten.
| |
[Etgroen]
Etgroen, o. gmv. nagras, het tweede nieuwe gras.
| |
[Ether]
Ether, m. zie AETHER.
| |
[† Ethiek, Ethica]
† Ethiek, Ethica, v. gmv. zedeleer, leer der deugden.
| |
[† Ethnographie]
† Ethnographie, v. gmv. volksbeschrijving. *...PHISCH, bn. - museum, verzameling van voorwerpen afkomstig van vreemde volken en uit verafgelegen oorden der wereld.
| |
[† Etiquette]
† Etiquette, v. (-n), briefje of strookje papier dat op eene flesch of doos (of op een boek) geplakt wordt. *-, v. gmv. hofgebruik; manieren in voorname gezelschappen, wellevendheid.
| |
[Etmaal]
Etmaal, o. (...len), tijdverloop van vier-en-twintig uren.
| |
[Etsen]
Etsen, bw. gel. (ik etste, heb geëtst), met sterk water en metaal laten inbijten; (ook) graveren. *...ER, m. (-s). *...IJZER, o. (-s). *...ING, v. gmv. *...KUNST, v. gmv. *...NAALD. v. (-en). *...STER, v. (-s). *...STIFT, v. (-en).
| |
[Ettelijke]
Ettelijke, bn. en bijw. eenige, verscheidene.
| |
[Etter]
Etter, m. gmv. dikke stof in eene wond. *-ACHTIG, bn. (-er,
| |
| |
-st). -HEID, v. gmv. hoedanigheid van iets dat overeenkomst met etter heeft. *-BLAAS, v. (...azen). *-BORST, v. (-en). *-BUIL, v. (-en). *-DRAGT, v. gmv. het etteren. *-EN, ow. gel. (de wond etterde, heeft geëtterd). *-GAT, o. (-en), naauwe en digte etterwond. *-GEZWEL, o. (-len). *-GEVEND, bn. *-IG, bn. *-ING, v. gmv. het etteren. *-POMP, v. (-en). *-PROP, m. (-pen). *-SLIJM, o. gmv. *-SPUIT, v. (-en). *-WOND, v. (-en). *-ZAK, m. (-ken).
| |
[† Etude]
† Etude, v. (-s), studie, oefening; (schild.) oefeningstuk, schets.
| |
[† Etui]
† Etui, m. (-s), koker, foedraal; scheede; zakdoosje met eenig gereedschap voor dagelijksch gebruik.
| |
[† Etymologie]
† Etymologie, v. gmv. woordafleiding, woordvorsching. *...LOOG, m. (...ogen), *...LOGIST, m. (-en), woordafleider.
| |
[† Eubiotiek]
† Eubiotiek, v. de kunst om zoo gezond mogelijk te leven.
| |
[† Eucharistie]
† Eucharistie, v. gmv. heilig avondmaal, nachtmaal.
| |
[† Euchlorine]
† Euchlorine, v. (scheik.) zekere gassoort.
| |
[† Eudiometer]
† Eudiometer, m. (-s), luchtzuiverheidsmeter, (toestel).
| |
[† Eumeniden]
† Eumeniden, m. mv. (fab.) plaaggeesten, furiën.
| |
[↑ Eunjer]
↑ Eunjer, m. (-s), spook. *-, -SCH, bn. duivelsch. *-HEID, v. boert, scherts, grap.
| |
[† Eunuque]
† Eunuque, *...NUCH, m. (-en), gesnedene, ontmande (vrouwen-oppasser in een serail).
| |
[† Euphemismus]
† Euphemismus, m. verzachtende uitdrukking. *...MISTISCH, bn. verschoonend, verzachtend, verbloemend.
| |
[† Euphonie]
† Euphonie, v. gmv. welluidenheid. *...NISCH, bn. welluidend, aangenaam klinkend.
| |
[† Eupion]
† Eupion, o. gmv. zekere aetherische olie.
| |
[† Eutopia]
† Eutopia, o. zie UTOPIA.
| |
[Euvel]
Euvel, o. (-en), kwaad; kwaal, ziekte, ongesteldheid; gebrek. *-, bn. en bijw. kwaad, slecht; ten kwade; iets - opnemen, iets ten kwade duiden, over iets boos zijn. *-DAAD, v. (...aden), snoode daad. *-MOED, m. gmv. baldadigheid, onbeschaamdheid.
| |
[Evangelie]
Evangelie, o. (...ën), de leer van Jezus Christus, het Nieuwe Testament; (fig.) blijde tijding; wat hij zegt is juist geen -, men kan niet alles gelooven wat hij zegt; het - verkondigen. *-DIENAAR, m. (...aren), predikant. *-DIENST, v. gmv. *-LEER, v. gmv. *-PREDIKER, m. (-s). *-STOF, v. (-fen), onderwerp aan het Evangelie ontleend. *...LISCH, bn. *...LIST, m. (-en), evangelie-verkondiger.
| |
[† Evaporeren]
† Evaporeren, ow. gel. (ik evaporeerde, heb geëvaporeerd), uitdampen, uitwasemen.
| |
[† Evasie]
† Evasie, v. (...ën), ontwijking; uitvlugt, voorwendsel; een evasief (ontwijkend) antwoord.
| |
[Even]
Even, bn. en bijw. juist zoo, juist als, gelijk, hetzelfde; - hoog, - laag, - rijk, - arm. *-, een weinig, ligtelijk; ik raakte hem - aan. *-, pas, een oogenblik te voren of daarna; gij waart - vertrokken; een - getal, (dat deelbaar is zonder overschot); - of oneven? zeker spel; het is mij om het -, onverschillig.
| |
[Evenaar]
Evenaar, m. (-s), naald -, tongetje eener weegschaal; (aardr.) evennachtslijn; (wev.) zeker werktuig; (fig.) gelijke kracht, gelijk ontzag.
| |
| |
| |
[† Evenaardig]
† Evenaardig, bn. overeenkomend, van denzelfden aard. *-HEID, v. gmv. overeenkomst, gelijkheid. *...AREN, bw. gel. (ik evenaarde, heb geëvenaard), gelijken, overeenkomen met; vereffenen, gelijk maken. *...ARING, v. gelijkmaking, vereffening. *...BEELD, o. gelijkenis. *...EENS, bijw. op dezelfde wijze, gelijkelijk. *...EEUWIG, bn. (godg.) mede-eeuwig. *...GELIJK, bn. -HEID, v.
| |
[† Evenement]
† Evenement, o. (-en), gewigtig feit, merkwaardige gebeurtenis.
| |
[† Evenen]
† Evenen, bw. gel. (ik evende, heb geëvend), zie EFFENEN. *...ING, v. zie EFFENING; (aardr.) dag- en nacht-evening, equinoxe.
| |
[Evenmatig]
Evenmatig, bn. gelijkmatig. *...MENSCH, m. (-en), *...NAASTE, m. (-n), medemensch, natuurgenoot. *...MIDDELPUNTIG, bn. *...NACHTSLIJN, v. gmv. (aardr.) equator, linie. *...NACHTSWIJZER, m. (-s), (oudh.). *...REDIG, bn. (-er, -st), - LIJK, bijw. in verhouding tot elk. gelijk; van gelijk waarde; (meetk.) gelijkmatig. *...REDIGEN, bw. gel. (ik evenredigde, heb geëvenredigd), evenredig maken. *...REDIGHEID, v. (...heden), gelijke verhouding tot elk.; in de stelkunst wordt het woord - aangeduid door het teeken ; rekenkunstige -, meetkunstige -, harmonische -.
| |
[Eventjes]
Eventjes, bijw. zie EVEN.
| |
[† Eventualiteit]
† Eventualiteit, v. iets wat mogelijk gebeuren kan; het gebeuren van een mogelijk geval. *...TUEEL, bn. gebeurlijk, in voorkomend geval, mogelijk.
| |
[Evenveel]
Evenveel, bijw. ieder krijgt -, (een gelijk getal); het is mij -, (onverschillig). *...WEL, bijw. echter, nogtans. *...WAARDIG, bn. - LIJK, bijw. van gelijke waarde. *...WAARDIGHEID, v. equivalent. *...WIGT, o. gmv. gelijkheid van gewigt; (schild.) het - der ligchamen, ponderatie; in - houden; het - houden; het - tusschen ontvangsten en uitgaven. *-, (nat.) standvastig of stabiel -, veranderlijk, wankelbaar of labiel -, onverschillig of indifferent -. *...WIGTIG, bn. - HEID, v. gmv. *...WIJDIG, bn., - LIJK, bijw. (meetk.) parallel; de -e lijnen worden aangeduid door het teeken . - HEID, v. gmv. *...ZINNIG, bn. van gelijke beteekenis. - HEID, v.
| |
[Everwortel]
Everwortel, m. (-s), witte distel. *...ZWIJN, o. (-en), wild zwijn.
| |
[† Evictie]
† Evictie, v. (...ën), borgtogt; schadevergoeding.
| |
[† Evident]
† Evident, bn. oogenschijnlijk, blijkbaar, zonneklaar. *-IE, v. klaarblijkelijkheid, onomstootelijke zekerheid.
| |
[† Evolutie]
† Evolutie, v. (...ën), zwenking; de evolutiën, bewegingen van krijgsvolk of van eene vloot.
| |
[† Ex]
† Ex, uit; ex-minister, gewezen -, voormalig minister; ex abrupto, plotseling, onverwachts; ex animo, van harte; opzettelijk; ex capite, uit het hoofd; ex cathedra, op meesterachtigen toon; ex professo, beroeps-, ambtshalve; ex post, achteraan, naderhand; ex officio, uit pligt, ambtshalve; ex voto, naar wensch, krachtens eene gelofte; ex tempore, voor de vuist, onvoorbereid, niet vooraf opgesteld; ex usu, buiten gebruik, in onbruik.
| |
[† Exact]
† Exact, bn. (-er, -st), stipt, naauwkeurig, volkomen. *-ITUDE, v. gmv. naauwkeurigheid, stiptheid.
| |
[† Exaltados]
† Exaltados, m. mv. uiterste linkerzijde (in de spaansche wet- | |
| |
gevende
vergadering), partij van den vooruitgang, - der heethoofden.
| |
[† Exaltatie]
† Exaltatie, v. gmv. geestvervoering, overspanning. *...TEREN, bw. gel. (ik exalteerde, heb geëxalteerd), tot overspanning brengen, verrukken, wegslepen.
| |
[† Examen]
† Examen, o. (-s, ...ina), onderzoek (naar de geschiktheid of bekwaamheid van iem.), ondervraging; vergelijkend -. *...MINEREN, bw. gel. (ik examineerde, heb geëxamineerd), onderzoeken, ondervragen; naauwkeurig beschouwen.
| |
[† Exantlatie]
† Exantlatie, v. het uitpompen (door middel van de luchtpomp).
| |
[† Exaudi]
† Exaudi, m. naam van den Zondag die het Pinksterfeest voorafgaat.
| |
[† Excederen]
† Excederen, bw. gel. (ik excedeerde, heb geëxcedeerd), overschrijden, te ver -, te boven gaan. *...DENT, o. (-en), overschot (eener rekening), batig slot.
| |
[† Excellent]
† Excellent, bn. (-er, -st), voortreffelijk, heerlijk, uitmuntend. *-IE, v. (...ën), voortreffelijkheid; titel van ministers en andere hooge staatsdienaren. *...LEREN, ow. gel. (ik excelleerde, heb geëxcelleerd), uitmunten, zich onderscheiden.
| |
[† Excentriciteit]
† Excentriciteit, v. (-en), afwijking van het middelpunt; (fig.) dweeperij, eigenzinnigheid; de -en (eigenaardige manieren of handelingen) eens Engelschmans. *...TRIEK, *...THISCH, bn. uitmiddelpuntig, van de baan afwijkende; (fig.) dweepend, overspannen. *...TRIEK, v. (-en), toestel om bij werktuigen eene ronddraaijende beweging in eene regtlijnige te veranderen.
| |
[† Exceptioneel]
† Exceptioneel, bn. en bijw. bij wijze van uitzondering, eene uitzondering bevattende.
| |
[† Excerperen]
† Excerperen, bw. gel. (ik excerpeerde, heb geëxcerpeerd), een uittreksel maken (van een opstel, een boek, eenen brief enz.); een excerpt maken.
| |
[† Excès]
† Excès, o. (-sen), overmaat, uiterste, buitensporigheid, daad van geweld.
| |
[† Excipiëren]
† Excipiëren, bw. gel. (ik excipiëerde, heb geëxcipiëerd), uitzonderen, tegenwerpingen maken; (regt.) - van.
| |
[† Excitatie]
† Excitatie, v. (...ën), opwekking, aansporing, prikkeling. *...TEREN, bw. gel. (ik exciteerde, heb geëxciteerd), opwekken, aansporen, prikkelen; aanleiding geven tot.
| |
[† Exclamatie]
† Exclamatie, v. (...ën), uitroep, uitroeping, geschreeuw. *...MEREN, ow. gel. (ik exclameerde, heb geëxclameerd), uitroepen, kreten aanheffen.
| |
[† Excluderen]
† Excluderen, bw. gel. (ik excludeerde, heb geëxcludeerd), uitsluiten, afzonderen. *...SIE, v. (...ën), uitsluiting. *...SIEF, bn. en bijw. uitsluitend, bij wijze van uitsluiting.
| |
[† Excommunicatie]
† Excommunicatie, v. (...ën), kerkban. *...NICEREN, *...NIËREN, bw. gel. (ik excommuniceerde of -niëerde, heb geëxcommuniceerd of -niëerd), in den kerkban doen, van de kerkgemeente uitsluiten.
| |
[† Excrement]
† Excrement, o. *-EN, mv. uitwerpselen des ligchaams, stoelgang, afgang, ontlasting. *...CRETIE, v. (...ën), uit-, afscheiding.
| |
[† Exculpatie]
† Exculpatie, v. ontschuldiging, vrijspreking. *...PEREN, bw. gel. (ik exculpeerde, heb geëxculpeerd), vrijspreken, van regtsvervolging ontslaan, buiten vervolging stellen.
| |
| |
| |
[† Excursie]
† Excursie, v. (...ën), uitstapje, pleiziertogtje.
| |
[† Excusabel]
† Excusabel, bn. (-er, -st), verschoonbaar. *...SATIE, v. zie EXCUUS. *...SEREN, bw. gel. (ik excuseerde, heb geëxcuseerd), verontschuldigen, verschoonen.
| |
[† Excuus]
† Excuus, *...CUSE, v. verontschuldiging, reden van verschooning, uitvlugt.
| |
[† Execrabel]
† Execrabel, bn. (-er, -st), verfoeijelijk, afschuwelijk, vloekwaard.
| |
[† Executeren]
† Executeren, bw. gel. (ik executeerde, heb geëxecuteerd), uitvoeren, voltrekken: door regtsdwang noodzaken; te regt stellen; hij is geëxecuteerd, zijn inboedel is door zijne schuldeischers verkocht; zich -, zich insolvent verklaren, zijne balans overleggen (in den effectenhandel). *...CUTEUR, m. (-en), uitvoerder, volbrenger; - testamentair, uiterste wilsbeschikker. *...CUTIE, v. (...ën), uitvoering, voltrekking (van een vonnis), strafvoltrekkiug; openbare teregtstelling van eenen veroordeelde; uitwinning van eenen schuldenaar.
| |
[† Exegeet]
† Exegeet, m. (...eten), bijbel-, schriftverklaarder. *...GESE, v. bijbel-, schriftverklaring.
| |
[† Exempel]
† Exempel, o. (-s), voorbeeld; voorschrift; model. *...PLAAR, o. (...ren), afdruk, (ook) stuk, b.v. vier exemplaren, vier stuks (van eenig voorwerp). *...PLAIR, bn. voorbeeldig, waarschuwend; dit verdient - gestraft te worden.
| |
[† Exemtie, Exemptie]
† Exemtie, Exemptie, v. (...ën), vrijstelling, ontheffing (van een bezwaar, van dienst enz.).
| |
[† Exerceren]
† Exerceren, ow. bw. gel. (ik exerceerde, heb geëxerceerd), oefenen (inz. in den wapenhandel). *...CITIE, v. (...ën), oefening, wapenoefening.
| |
[† Exhalatie]
† Exhalatie, v. (...ën), uitdamping, uitwaseming. *...HIBITIE, v. (...ën), aanwijzing, openlegging; (fig.) tentoonstelling. *...HORTATIE, v. (...ën), vermaning.
| |
[† Exigentie]
† Exigentie, v. (...ën), behoefte, dringend geval, noodwendigheid; naar - (eisch) van zaken. *...GEREN, bw. gel. (ik exigeerde, heb geëxigeerd), vorderen, eischen.
| |
[† Exil]
† Exil, *-IUM, o. verbanning; ballingschap. *...LEREN, bw. gel. (ik exileerde, heb geëxileerd), bannen, verbannen.
| |
[† Eximeren]
† Eximeren, bw. gel. (ik eximeerde, heb geëximeerd), bevrijden, vrijstellen, ontslaan.
| |
[† Existentie]
† Existentie, v. bestaan, werkelijkheid. *...TEREN, ow. gel. (ik existeerde, heb geëxisteerd), bestaan; zijn; kunnen leven.
| |
[† Exit]
† Exit, (toon.) af, hij gaat heen, hij treedt af.
| |
[† Exmissie]
† Exmissie, v. (...ën), (regt.) uitzetting.
| |
[† Exodus]
† Exodus, m. uitgang; uittogt; naam van het tweede boek Mozes.
| |
[† Exogenen]
† Exogenen, mv. zekere plantensoort.
| |
[† Exorbitant]
† Exorbitant, bn. (-er, -st), bovenmatig, overdreven, te ver gaande, te veel eischende. *...CISMUS, o. duivelbezwering. *...DIUM, o. begin -, inleiding eener rede.
| |
[† Exosmosis]
† Exosmosis, v. (nat.) naam van zekere strooming.
| |
[† Exoterisch]
† Exoterisch, bn. voor oningewijden, bevattelijk voor het volk. *...TISCH, bn. buitenlandsch, uitheemsch.
| |
| |
| |
[† Expansie]
† Expansie, v. gmv. uitzetting, verwijding. *-F, bn. expansieve kracht, uitzettingsvermogen.
| |
[† Expatriëren]
† Expatriëren (ZICH), ow. gel. (ik expatriëerde mij, heb mij geëxpatriëerd), zijne woonplaats in een vreemd land vestigen.
| |
[† Expectant]
† Expectant, m. (-en), die op iets wacht, den afloop van zekere zaak afwacht. *-, of EDEL -, adspirant bij de Duitsche orde, balije van Utrecht. *...TORATIE, v. (...ën), ontboezeming, uitstorting des gemoeds. *...TOREREN, bw. gel. (ik expectoreerde, heb geëxpectoreerd), uitspuwen; (fig.) zijn hart uitstorten, zich door klagen enz. lucht geven.
| |
[† Expediëren]
† Expediëren, bw. gel. (ik expediëerde, heb geëxpediëerd), af-, verzenden; (fig.) van kant maken. *...DITEUR, m. (-s, -en), verzender (van goederen). *...DITIE, v. (...ën), verzending (van goederen); reistogt; krijgstogt; onderneming; afschrift van een vonnis of eenige andere regterlijke beschikking. *...DITIEF, (...ver, -st), *...DIET, (-er, -st), bn. spoedig, voortvarend, vlug. *...DITIONNAIR, m. (-s), *...DIËNT, m. (-en), afzender; uitvaardiger; hulpschrijver.
| |
[† Expenderen]
† Expenderen, bw. gel. (ik expendeerde, heb geëxpendeerd), uitbetalen, bekostigen. *...PENSEN, mv. kosten (zoo als proceskosten enz.). *...PENSIEF, bn. (...ver, -st), duur, waaraan veel uitgaven verbonden zijn.
| |
[† Experientie]
† Experientie, v. gmv. ervaring, ondervinding. *...RIMENT, o. (-en), proefneming. -AAL, bn. proefondervindelijk.
| |
[† Expert]
† Expert, m. (-s), zaakkundige, gezworene, (die geroepen is uitspraak te doen of advies te geven). *-ISE, v. onderzoek door deskundigen.
| |
[† Expiatie]
† Expiatie, v. (...ën), zoen; verzoening; boete; genoegdoening. *...PIËREN, bw. gel. (ik expiëerde, heb geëxpiëerd), boeten, boete doen (voor iets), (iets) afboeten.
| |
[† Expiratie]
† Expiratie, v. (...ën), uitademing; dood; vervaltijd, afloop van eenen termijn. *...REREN, ow. gel. (ik expireerde, heb geëxpireerd), vervallen; sterven.
| |
[† Explicatie]
† Explicatie, v. (...ën), uitlegging, opheldering. *...CEREN, *...QUEREN, bw. gel. (ik explic[qu]eerde, heb geëxplic[qu]eerd), uitleggen, ophelderen, ontvouwen, uiteenzetten.
| |
[† Exploit]
† Exploit, *...PLOOT, o. (-en), daad, heldenfeit; (regt.) dagvaarding en beteekening; bij deurwaarders -. *-ATIE, v. (...ën), ontginning, opdelving, bebouwing; uitoefening van eenig industriëel bedrijf. *-EREN, bw. gel. (ik exploiteerde, heb geëxploiteerd), ontginnen (eene mijn); eenig industriëel bedrijf uitoefenen; partij trekken (van iets); dagvaarden en de dagvaarding beteekenen. *-EUR, m. (-s), ontginner; bejager van voordeel of winst; deurwaarder; de exploiteur bij het geregtshof.
| |
[† Exploratie]
† Exploratie, v. (...ën), uitvorsching, uitpluizing. *...PLOSIE, v. (...ën), uit-, losbarsting, knal, schok. *...PONENT, o. (-en), (stelk.) grootheid, zeker getal (bij de magten). *...PONEREN, bw. gel. (ik exponeerde, heb geëxponeerd), uitleggen, ophelderen; blootstellen. ZICH -, ww. zich blootstellen (aan iets).
| |
[† Exportatie]
† Exportatie, v. (...ën), uitvoer (van goederen). *...TEN, mv.
| |
| |
(kooph.) uirvoer-artikelen. *...TEREN, bw. gel. (ik exporteerde, heb geëxporteerd), uitvoeren, uitvoerhandel drijven.
| |
[† Exposé]
† Exposé, o. uiteenzetting, openlegging (van eene zaak, van feiten enz.). *...SEREN, bw. gel. (ik exposeerde, heb geëxposeerd), ten toon stellen, vertoonen; inzenden op eene tentoonstelling. *...SITIE, v. (...ën), tentoonstelling; uiteenzetting.
| |
[† Expostuleren]
† Expostuleren, bw. gel. (ik expostuleerde, heb geëxpostuleerd), vorderen, eischen; klagten -, bezwaren inleveren; ter verantwoording roepen; hard aanspreken, berispen.
| |
[† Expres]
† Expres, bn. en bijw. uitdrukkelijk; voorbedachtelijk, met opzet; een express-trein, sneltrein (op spoorwegen). *-SE, m. (-n), bijzondere bode, boodschapper. *-SIE, v. (...ën), uitdrukking. *-SIEF, bn. (...ver, -st), nadrukkelijk, met veel gevoel of uitdrukking.
| |
[† Exprimeren]
† Exprimeren, bw. gel. (ik exprimeerde, heb geëxprimeerd), uitdrukken, te kennen geven; beschrijven, schetsen.
| |
[† Expropriatie]
† Expropriatie, v. (...ën), onteigening, afkoop. *...PRIËREN, bw. gel. (ik expropriëerde, heb geëxpropriëerd), onteigenen, uit het bezit stellen.
| |
[† Expulsie]
† Expulsie, v. (...ën), uitzetting, uitdrijving, verjaging (uit een land).
| |
[† Exquis]
† Exquis, *-IET, bn. uitgelezen, voortreffelijk, uitnemend. *...TASE, v. gmv. verrukking, geestvervoering. *...TEMPOREREN, bw. gel. (ik extemporeerde, heb geëxtemporeerd), voor de vuist -, onvoorbereid spreken (in proza of poëzij), zingen, spelen enz. *...TENDEREN, bw. ow. gel. (ik extendeerde, heb of ben geëxtendeerd), uitbreiden, uitrekken.
| |
[† Extensie]
† Extensie, v. uitbreiding, omvang. *-F, bn. uitgestrekt; uitstrekkend; extensieve grootheden, ruimte-grootheden. *...TERIEUR, bn. uiterlijk, uitwendig. -, o. het uiterlijke; de buitenzijde.
| |
[† Exterminatie]
† Exterminatie, v. (...ën), uitdrijving; uitroeijing. *...NEREN, bw. gel. (ik extermineerde, heb geëxtermineerd), uitdrijven; uitroeijen, verdelgen, vernielen.
| |
[† Extern]
† Extern, bn. uiterlijk. *-E, m. (-n), dagscholier.
| |
[† Extirpatie]
† Extirpatie, v. (...ën), het uitroeijen met wortel en tak. *...PATOR, m. (-s), (landb.) bovengrondwoeler (werktuig). *...PEREN, bw. gel. (ik extirpeerde, heb geëxtirpeerd), uithalen, uitroeijen; eenen likdoorn -; (fig.) een misbruik -.
| |
[† Extorsie]
† Extorsie, v. (...ën), afpersing (van geld enz.), daad van geweld.
| |
[† Extra]
† Extra, bijw. buiten, buitengewoon, bijzonder; zeer; - fijn, - blad, - post, - trein, - schoon.
| |
[† Extract]
† Extract, o. (-en), uittreksel (van een geschrift, een boek enz.), aftreksel, afkooksel (van kruiden enz.); voor -, (onder aan stukken). *-IE, v. (fig.) man van -, iem. van goede afkomst. *-IEFSTOF, v. niet kristalliseerbare stoffen die den smaak en de geneeskracht der planten veroorzaken.
| |
[Extraheren]
Extraheren, bw. gel. (ik extraheerde, heb geëxtraheerd), uittrekken; een uittreksel maken; ligten (een vonnis enz.). *...JUDICIËEL, bn. buitengeregtelijk. *...ORDINAIR, bn. en bijw. buitengemeen, buitengewoon. *...VAGANT, bn. (-er, -st), buitensporig.
| |
| |
| |
[† Extrême]
† Extrême, o. het uiterste, het hoogste; de -s, de uitersten (twee tegenovergestelde zaken); overdrijvingen. *...TREMITEIT, v. uiterste verlegenheid; laatste toevlugt; de -n, de uiterste ledematen.
| |
[† Exuberantie]
† Exuberantie, v. overvloed, overdaad.
| |
[† Exultatie]
† Exultatie, v. vreugdegejuich.
| |
[Ezel]
Ezel, m. (-s), zeker viervoetig lastdier; dom mensch, domoor; schilderswerktuig waarop het doek geplaatst wordt; van den os op den - springen, zich niet bij ééne zaak bepalen; een - stoot zich niet twee maal aan één steen, heeft men eens iets nadeeligs ondervonden, dan vermijdt men de herhaling. *-ACHTIG, bn. en bijw. (-er,
-st), als een ezel, overeenkomst hebbende met eenen ezel; (fig.) dom, onnoozel. *-ACHTIGHEID, v. (...heden). *-DISTEL, m. (-s), zeker gewas. *-DRIJVER, m. (-s). *-DRIJFSTER, v. (-s). *-EN, ow. gel. (ik ezelde, heb geëzeld), hard arbeiden, als een ezel werken. *-IN, v. (-nen), wijfje van den ezel; ezelinnen-melk. *-PLANK, v. (-en), deel in een schildersezel.
| |
[Ezelsbrug]
Ezelsbrug, v. (-gen), (fig.) hulp waardoor een werk al te gemakkelijk wordt gemaakt. *...DRAGT, v. gmv. tijd gedurende welken eene ezelin draagt. -, (-en), last van eenen ezel. *...HOOFD, o. (-en), (zeew.) zeker scheepsblok. *...KOP, m. (-pen), (fig.) domoor. *...LIPPEN, v. mv. zekere plant. *...OOR, o. (-en), oor van eenen ezel; zekere plant; vouw in een boek. *...RUG, m. (-gen). *...VEULEN, o. (-s). *...VLEESCH, o. gmv. *...WERK, o. zeer moeijelijke arbeid.
| |
[Ezeltje]
Ezeltje, (B. -N), o. (-s), kleine ezel.
|
|