De vrienden van weleer. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948
(1999)–Piet Calis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 390]
| |
SlotNadat we in de voorafgaande hoofdstukken de ontwikkelingen rond enkele literaire tijdschriften gedetailleerd - ja soms van dag tot dag - gevolgd hebben, lijkt het me juist in deze slotbeschouwing een wat ruimer perspectief te kiezen. Daarin zou ik ook tijdschriften willen betrekken die in voorgaande delen van de reeks - Het ondergronds verwachten en Speeltuin van de titaantjes - uitvoerig ter sprake gekomen zijn. Uitgangspunt daarbij blijft dat De vrienden van weleer ook op zichzelf staat, zodat er aan lezers die de andere boeken niet kennen, steeds voldoende informatie gegeven zal worden. Met dit boek zijn we op onze tocht langs de jonge generatie na de oorlog, voor zover deze zich in eigen literaire tijdschriften gemanifesteerd heeft, op de drempel van 1949 aangekomen. Dat lijkt een goed moment om even achterom te zien en alvast enkele conclusies te trekken. | |
De strijd om het bestaanGaan we daarbij terug naar de jaren van de Duitse bezetting, toen de eerste contacten tussen de jongeren van deze generatie tot stand kwamen, dan is duidelijk dat ook hier de vertrouwde wet van de ‘survival of the fittest’ geldt: van alle jongerenbladen die tijdens de oorlog opgericht zijn en die in Het ondergronds verwachten de revue passeren, waren eind 1945 nog alleen Columbus, voortgekomen uit een fusie van drie van deze bladen, en Podium over. De overeenkomst tussen beide tijdschriften was groot: centraal voor de redacties ervan stond dat het de taak van een schrijver was duidelijk positie te kiezen in de culturele en maatschappelijke strijd. Het was dan ook niet verwonderlijk dat beide bladen op den duur zouden samengaan. In het voorjaar van 1947 was het zover, toen Columbus in Podium opging. Vanaf dat moment kan Podium als het enige literaire tijdschrift beschouwd worden, dat de draagster was van de idealen die vele jongeren in de jaren van de Duitse bezetting gekoesterd hadden. Bij de formulering van die idealen hadden de opvattingen van Menno ter Braak en E. du Perron een belangrijke invloed gehad: zij hadden immers al in de jaren dertig volop stelling genomen in de strijd tegen het nationaal-socialisme en hadden zich | |
[pagina 391]
| |
daarmee voorstanders getoond van een geëngageerde opvatting van de literatuur. De jongeren die tijdens de bezettingstijd naar voren kwamen, konden daar rechtstreeks bij aansluiten. De vraag was natuurlijk of Podium, dat zich naar buiten toe als een strijdbaar boegbeeld van de verzetsliteratuur presenteerde, ook in de jaren na de bevrijding aan het gedachtegoed van Ter Braak en Du Perron trouw zou blijven. Vanaf de zomer van 1947 werd dat meer en meer twijfelachtig. Met het verdwijnen van Columbus was immers een van de redacteuren van dat blad, Paul Rodenko, naar de redactie van Podium overgestapt, waarna al snel bleek dat hij op allerlei punten afweek van de artistieke lijn die in voorgaande jaren vooral door Fokke Sierksma uitgezet was. Zo dacht Rodenko heel anders over de ethische functie van de kunst die door Sierksma altijd met zoveel overtuigingskracht verdedigd was. Rodenko, die met groot enthousiasme de boeken van Sartre en andere existentiefilosofen als Maurice Merleau-Ponty gelezen had, verwierp de moralistische standpunten die Sierksma geneigd was in te nemen, en bracht daartegen naar voren dat ethische voorkeuren vooral bepaald worden door de situatie waarin een mens zich op een bepaald moment bevindt. Hij had de indruk dat Sierksma zich omringde met allerlei meubilair uit de geestelijke inboedel van Ter Braak, een essayist die volgens hem nooit afscheid van domineesland genomen had. Ook op een ander belangrijk punt stelde Rodenko zich heel anders op: sterker dan Sierksma was hij van mening dat de voornaamste bron van alle kunst in irrationele lagen van de persoonlijkheid ligt. Rodenko, voor wie het surrealisme al in de oorlogsjaren een uiterst vitale impuls geweest was, keek daarom met genoegen uit naar verdere experimenten waarin de logica een beentje gelicht zou worden. In dit opzicht vond hij zijn mederedacteur Gerrit Borgers, die intussen een grote liefde opgevat had voor de speelse, vaak ook irrationele poëzie van Paul van Ostaijen, aan zijn zijde. In de redactie van Podium begonnen dan ook de niet te onderschatten ego's van Sierksma en Rodenko met hun literatuuropvattingen in een steeds heftiger gevecht verwikkeld te raken, waardoor het voormalig boegbeeld van het verzet langzamerhand de uitstraling van een Laocoöngroep kreeg. Of om een ander beeld te gebruiken: de redactie van Podium kreeg geleidelijk sterk de trekken van een paars kabinet avant la lettre, waarin duidelijk van elkaar afwijkende opvattingen samengebracht zijn. Gerrit Borgers met zijn gemoedelijke inslag vervulde daarbij de functie van een soort literair d66. Was Podium eind 1948 dus als enige uit de groep voormalige ondergrondse bladen overgebleven, ook bij de jongerentijdschriften die na de | |
[pagina 392]
| |
bevrijding opgericht waren, had intussen een drastisch selectieproces plaatsgevonden. Daarbij was - zoals in Speeltuin van de titaantjes beschreven is - Proloog al in het voorjaar van 1947 aan het speurend oog onttrokken geraakt. Eind 1948 had ook het laatste uur voor Het Woord geslagen, terwijl Criterium in dezelfde periode in Libertinage opging. Dat betekende dus dat begin 1949 nog maar twee van de in totaal veertien jongerentijdschriften die in mijn overzicht tot dusver uitgebreid ter sprake gekomen zijn, de strijd om het bestaan hadden weten te overleven: Podium en Libertinage. Twee bladen bovendien waarin de invloed van Ter Braak en Du Perron - ook al wilde Rodenko bij Podium dus andere wegen inslaan en had de redactie van Libertinage ook volop oog voor nieuwe tendensen in de Angelsaksische literatuur - onmiskenbaar, zo niet hier en daar overheersend was. Daarbij wil ik ten overvloede nog eens opmerken dat ik het hier heb over de typische jongerenbladen. Er waren verder natuurlijk nog allerlei andere tijdschriften, zoals De Gids en Ad Interim, maar ze hebben in de ontwikkeling die ik hier schets, nauwelijks een rol gespeeld. | |
Een veranderd perspectiefDe reductie van het aantal jongerenbladen tot Podium en Libertinage was in zoverre minder, gewenst dat er het gevaar bestond dat daardoor ook het literaire debat in veel opzichten verschralen zou. En dat terwijl er in de afgelopen jaren juist zo veel boeiends gebeurd was. Daarvoor is alleen al de ontwikkeling die Het Woord doorgemaakt heeft, illustratief. Wat bij dat blad in de laatste maanden van 1945 nog een romantische bevlieging was met een duidelijk element van escapisme, bleek drie jaar later te zijn uitgegroeid tot het verlangen om de totale werkelijkheid op een volstrekt originele manier te verbeelden. Daarbij moet worden toegegeven dat dit verlangen nog maar zelden nieuwe poëzie opleverde, maar de ambitie was er. Het hele perspectief bleek na drie jaar veranderd te zijn. Of om het iets anders te formuleren: in 1945 was het romantische gevoel dat door Het Woord uitgedragen werd, nog vooral gericht tegen wat als een overschatting van de verzetspoëzie beschouwd werd, en daarmee tegen een belangrijk deel van de erfenis van Forum. De werkelijkheid zoals die was, werd vaak niet aanvaard en in plaats daarvan werd naar verre eilanden weggedroomd, waar nog een vitaal leven mogelijk leek. Eind 1948 werd in de poëzie van sommige dichters de werkelijkheid daarentegen ingelijfd in het vers zelf, maar niet dan nadat die werkelijkheid een poëtische werkelijkheid geworden was: iets wat alleen in dat ene vers als zodanig functioneert. | |
[pagina 393]
| |
Zie daarvoor sommige gedichten van Jan G. Elburg en Gerrit Kouwenaar die in de laatste jaargang van Het Woord gepubliceerd werden. Ook al speelde dit proces zich natuurlijk in de eerste plaats in de dichters zelf af, in Het Woord werd het wel essayistisch begeleid en werden de creatieve resultaten ervan zichtbaar gemaakt. Daarvan zal ongetwijfeld een stimulerende invloed uitgegaan zijn. Die essayistische begeleiding was bovendien heel intens en bleek - om aan dit slothoofdstuk ook een kosmische dimensie te geven - achteraf gezien de elegante vorm aangenomen te hebben van een drietrapsraket waarmee het heelal van de vrije poëzie binnen het bereik van de dichters was gekomen. Eerst was er bij Koos Schuur het besef geweest dat het in de dichtkunst vooral om het woord gaat: niet om de volzin als drager van een verstandelijke mededeling of emotionele uiting, maar om het woord als bron voor de poëtische ontbranding. Daarna had Jan Elburg zijn pleidooi gehouden voor het spel van de associaties als creatieve brandstof voor het gedicht, waarna Gerard Diels en - opnieuw - Jan Elburg de poëzie hadden geplaatst in de vrije ruimte van de verbeelding, waar niet het logisch denken heerst, maar waar het bestaan in al zijn geheimzinnigheid en intensiteit ervaren kan worden. Ook Bert Schierbeek was in zijn pleidooien voor de vernieuwing van het verhalend proza van dezelfde ideeën uitgegaan. Voor hem had de psychologische roman in feite afgedaan, terwijl wat gewoonlijk als werkelijkheid beschouwd wordt, voor hem eerder een zaak van persoonlijke keuze was dan een objectief feit. Ook hij pleitte in dat verband voor een grotere rol van de associaties. Daarbij was nog iets anders van belang. In het laatste oorlogsjaar en de periode kort na de bevrijding, toen Schierbeek met een fantastische inzet op zoek geweest was naar nieuwe uitdrukkingsvormen, was hij bij het schrijven van de roman die later Het boek Le Cocq zou heten, vastgelopen. Hij had zich daarna - vrijwel letterlijk - gestort op een nieuw boek: Gebroken horizon, een veel traditioneler roman met een herkenbare chronologische verhaalstructuur en zeker ook niet zonder karaktertekening. Intussen waren de honderden pagina's van het vroegere, onvoltooide boek opzij gelegd, maar ze waren in zijn bewustzijn kennelijk voort blijven zoemen. Toen Schierbeek eenmaal redacteur van Het Woord geworden was en hij zich ook geregeld in essays met de toekomst van de roman bezighield, besloot hij fragmenten uit dat indertijd niet voltooide boek als afzonderlijke bijdragen in het blad te publiceren. Dat was een belangrijke daad, niet omdat die fragmenten zo goed waren - het boek is tenslotte niet voor niets pas dertig jaar later gepubliceerd -, maar omdat Schierbeek daardoor onge- | |
[pagina 394]
| |
twijfeld verleid zal zijn om op de weg van het experiment verder te gaan: de weg die hem enkele jaren later naar het avontuur van Het boek Ik voeren zou. Het is met dat alles de grote verdienste van Het Woord geweest dat daarin van het begin af aan het primaat van het irrationele in de kunst - niet bij wijze van oprisping van een van de medewerkers, maar als uitgangspunt voor het hele tijdschrift - gesteld werd. Zoals al eerder werd beschreven, gebeurde dit alles nog in de eerste plaats via essays en werd maar in enkele gevallen in concrete verzen gerealiseerd wat de dichter voor ogen stond, maar de keuze was gemaakt. Natuurlijk zou het wegvallen van Het Woord niet tot gevolg hebben dat daarmee het irrationele aspect in de poëzie verdwijnen zou - creatieve persoonlijkheden gaan nu eenmaal hun eigen weg -, maar wel bestond er de mogelijkheid dat dit aspect in de artistieke richtingenstrijd van die dagen minder aan bod zou komen. Daardoor zou een belangrijke tegenkracht tegen de grote invloed van de Forum-ideeën wegvallen. | |
Een gouden teamOok het verdwijnen van Criterium zou tot een dergelijk effect kunnen leiden. In de hoofdstukken die aan dit tijdschrift gewijd zijn, hebben we immers gezien dat de interne geschiedenis daarvan grotendeels beheerst werd door in sommige opzichten tegengestelde visies op de ontwikkeling van onze literatuur. Adriaan Morriën en Willem Frederik Hermans waren daarvan de meest opvallende exponenten geweest. Terwijl Morriën grotendeels in de lijn van Forum verder wilde gaan, was Hermans in de afgelopen jaren steeds meer een andere richting ingeslagen. Daarbij vertoonde zijn ontwikkeling een duidelijke overeenkomst met die van Paul Rodenko: ook Hermans wilde zo weinig mogelijk vasthouden aan een traditionele moraal, ook hij vroeg om meer aandacht voor het irrationele. Dat kwam natuurlijk het meest naar voren in zijn verhalen en in de roman De tranen der acacia's, waarin alles door toeval en chaos lijkt te worden beheerst en het uiterst moeilijk is nog onderscheid tussen goed en kwaad te maken. De verontrusting die dit proza teweeg bracht, was groot. Aan de bestaande moraal leek elke basis te gaan ontvallen. Intussen vertaalde Hermans' voorkeur voor een irrationele opvatting van de werkelijkheid zich in de praktijk van zijn schrijven in een andere benadering dan bij Schierbeek het geval was. Ging de laatste bij het componeren van zijn boeken meer en meer van associaties uit, bij Hermans bleef de | |
[pagina 395]
| |
compositie van zijn verhalen en romans een duidelijk klassieke structuur vertonen. De irrationaliteit uitte zich bij hem meer op louter filosofische wijze: in de manier waarop de personages de hen omringende werkelijkheid ervaren. Elke rationele constructie, elke zingeving werd daarbij op de schroothoop gegooid, waarop ook al de traditionele moraal sinds enige tijd een kwijnend bestaan leidde. Daartegenover vertegenwoordigde Morriën meer het type redacteur dat ook in Forum niet zou hebben misstaan. Zijn wereldbeschouwing was grotendeels al in de vooroorlogse periode gevormd en droeg daar de morele zekerheden van mee. Daarom was hij in veel opzichten ook zo geschikt als redacteur van een algemeen cultureel blad als Criterium wilde zijn. Morriën zag het duidelijk als de taak van een intellectueel ook in de politieke en maatschappelijke strijd partij te kiezen. Dat heeft er in belangrijke mate voor gezorgd dat de kwestie-Indonesië in Criterium zoveel aandacht kreeg, iets wat aan het blad een boeiend extra accent geeft. Overigens denk ik dat de combinatie Morriën-Hermans voor Criterium - een tijdschrift, dat naar mijn gevoel meestal schromelijk onderschat is - een gouden team is geweest. Het is, los van meer humane overwegingen, ook in literair opzicht spijtig dat daaraan na slechts enkele jaren een eind gekomen is. Een tijdschrift van dit niveau met zoveel uitnemende redacteuren is in ons land immers een zeldzaamheid. Aan de andere kant ben ik geneigd te denken dat de breuk in de samenwerking voor Hermans' verdere ontwikkeling eerder een stimulans is geweest dan een barrière. Bovendien heeft de vaderlandse polemiek door dit alles natuurlijk wel een opmerkelijke bloei doorgemaakt... Criterium ging dus op in Libertinage, een tijdschrift dat voor mij bij lezing een grote verrassing is geweest. Tot voor enkele jaren kende ik het blad nauwelijks, ik kende wel de reputatie die het genoot. Daartoe behoorde dat Libertinage in de jaren van de beginnende koude oorlog fel anti-communistisch geweest was. Mij was daarbij onbekend dat een militante essayist als Arthur Lehning - geen vriend van de Sovjet-Unie, maar zeker ook geen bewonderaar van het kapitalisme - ooit aan Libertinage had meegewerkt, terwijl ook de ronduit anarchistische, uitgesproken radicale uitspraken die H.A. Gomperts in het blad gedaan had, me nooit onder ogen waren gekomen. Ik had er geen vermoeden van gehad. Libertinage bleek daardoor in politiek opzicht veel interessanter te zijn dan ik tot enkele jaren geleden gedacht had. Ook poëtisch bleek dat het geval. Hoewel er over het algemeen in de eerste jaargang van Libertinage niet zoveel verzen gepubliceerd werden, is de bijdrage van het blad in dichterlijk opzicht zeker niet onbelangrijk geweest. | |
[pagina 396]
| |
De verzen in Libertinage hebben vaak, enigszins getekend door het leven, een sceptische ondertoon en doen in dat opzicht volwassener aan dan de jeugdige uitingen van veel dichters rond Het Woord. Ze zijn daardoor niet alleen op zichzelf interessant, maar ook als tegenstem. Een geluid dat sindsdien de Nederlandse poëzie is blijven begeleiden en er een duidelijke verrijking van vormt. We hebben gezien dat het verdwijnen van Het Woord kon betekenen dat er een belangrijke tegenkracht tegen de nogal dominerende invloed van de Forum-ideeën wegviel. Ik denk dat het opgaan van Criterium in Libertinage, waarbij Morriën tot de redactie van dat laatste blad toetrad, de tendens in de richting van Forum alleen nog maar versterkt heeft. Aangenomen mocht immers worden dat daarmee de lijn-Morriën, die voor een groot deel in het verlengde van Forum lag, zou worden voortgezet, terwijl Hermans met zijn opvattingen de kans liep in het publieke debat voorlopig op een zijspoor te belanden. Al gauw werd duidelijk dat daarvan geen sprake zou zijn - Hermans was er nu eenmaal de persoonlijkheid niet naar om zich in een hoek te laten manoeuvreren -, maar in de periode dat Criterium verdween, viel daarover nog weinig met zekerheid te zeggen. Dat betekende dus dat het ernaar uitzag dat de Forum-richting voorlopig toonaangevend zou blijven. Weliswaar werd er in de boezem van Podium door Paul Rodenko een kleine guerilla tegen gevoerd en keek Hermans, die zojuist Criterium als een spreekbuis voor zijn ideeën kwijtgeraakt was, naar nieuwe kansen voor rebellie uit, maar de twee overgebleven jongerenbladen - Podium en Libertinage-wezen beide grotendeels dezelfde richting uit. De jonge Rudy Kousbroek, die toen nog niet zo lang geleden de middelbare school verlaten had, zou in mei 1950 over die dominerende Forum-invloed in het eerste nummer van het gestencilde tijdschrift Braak schrijven: ‘Het wordt gewoon vervelend om achter bijna alle moderne litteratuur het volle, clean-shaven gezicht van ter Braak te zien staan.’Ga naar eindnoot1 | |
In afwachting van de explosieDe naam Braak - deze keer zonder voorvoegsel ‘ter’ - is gevallen en daarmee hebben we een stap gezet over de chronologische grens die ik voor dit boek getrokken had. Toch is het zinnig hier even vooruit te lopen op de gebeurtenissen die ik in het vierde deel van deze reeks bespreken wil. Want het ontstaan van de ‘Beweging van Vijftig’ kan niet los worden gezien van de situatie zoals zij zich eind 1948 in literair Nederland ontwikkeld had. Daartoe moet eerst iets over de invloed van literaire tijdschriften worden gezegd. Ook ik ben me ervan bewust dat boeken door enkelingen ge- | |
[pagina 397]
| |
schreven worden en dat ook de dichters die van de ‘Beweging van Vijftig’ deel uitmaakten, enkelingen waren die toen en later hun eigen weg gegaan zijn. Maar korte tijd is er ook sprake geweest van een zekere chemistry, waardoor zij individuen bleven, maar tegelijkertijd een groep vormden, die eigen strategieën ontwikkelde, elkaar in de literaire strijd steunde en positie koos tegen de buitenwereld. R.L.K. Fokkema heeft in zijn uitstekende studie Het komplot der Vijftigers (1979) het geheel van deze strategieën ontleed en beschreven. Welnu, in het spel van groepsvorming speelt het bestaan van literaire bladen een belangrijke rol, omdat zij sinds het begin van de vorige eeuw grotendeels het kanaal vormen, via welke het debat tussen schrijvers zich afspeelt. Ook nu is dat nog tot op zekere hoogte het geval, hoewel minder opvallend dan in de periode kort na de oorlog, toen de invloed van andere media zoveel kleiner was. Duidelijk is dat ik in een studie waarin het hoofdaccent op literaire tijdschriften valt, aan dat aspect niet voorbij kan en wil gaan. Eerlijk gezegd, vind ik het bestaan van die tijdschriften en de invloed die daarvan uitgaat, een van de boeiendste kanten van het hele literaire leven. Ik denk nu dat de overheersende invloed die de Forum-ideeën vanaf het begin van 1949 in de bestaande literaire jongerenbladen gekregen hebben, mede verklaart waarom de jonge dichters die op nieuwe mogelijkheden voor hun poëzie uit waren, hun toevlucht in een heel andere richting gezocht hebben. Hoe verdienstelijk de Forum-ideeën op zichzelf immers ook geweest zijn, voor dichters die de poëtische vernieuwing vooral verwachtten van een verdere exploratie van een irrationele werkelijkheid, hadden zij weinig te bieden. En daarmee viel vanaf dat moment ook het geheel van die jongerenbladen als inspiratiebron en verzamelpunt grotendeels weg. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat de schrijvers die de ‘Beweging van Vijftig’ op gang zouden brengen, sindsdien de belangrijkste impulsen tot vernieuwing uit een heel andere hoek gekregen hebben. Het waren schilders, niet dichters die daarbij het voortouw namen. Karel Appel, Corneille, Constant Nieuwenhuys en hun vrienden, die in 1948 de Cobra-groep vormden, sleepten dubbeltalenten als Lucebert en Elburg en schrijvers als Kouwenaar en Schierbeek met zich mee. Uit die kring ontstonden bladen als Reflex en Cobra, die de startmotor vormden voor de artistieke doorbraak die in die jaren plaatsvinden zou. Ook uit andere onverwachte hoek kreeg de beweging nieuwe stimulansen. In Parijs richtte de jonge Simon Vinkenoog, die nog niet zo lang geleden bij Criterium een literair blauwtje gelopen had, het gestencilde blad Blurb op, kort daarna gevolgd door enkele vroegere leerlingen van Het Am- | |
[pagina 398]
| |
sterdams Lyceum, Remco Campert en Rudy Kousbroek, die het tijdschrift Braak uitgaven. Intussen woedde de strijd tussen de aanhangers van Forum en de poëtische vernieuwers in de redactie van Podium nog steeds voort: een strijd die tenslotte zou uitlopen op het verzoek aan de jonge dichter Hans Andreus om tot de redactie van dat blad toe te treden. Daarna zou begin 1951 het ‘doorbraak-nummer’ van Podium verschijnen. Doordat de bestaande literaire tijdschriften de jonge dichters vanaf 1949 in hun vernieuwingsdrang te weinig perspectief boden, besloten zij het dus in een andere richting te gaan zoeken. Ik denk dat het eruptieve karakter dat de ‘Beweging van Vijftig’ gekregen heeft, mede daaraan toe te schrijven is. Er moest wel een aardschok van minstens 50 op de poëtische schaal van Richter volgen om het establishment van zijn plaats te krijgen. Dat betekent overigens niet dat de nieuwe poëzie volledig als dichterlijk manna uit de hemel kwam vallen. De dichters die die nieuwe poëzie schreven, gingen daarbij voort op een weg die sommige van hen vooral met Het Woord al waren ingeslagen. Verder waren er ook allerlei impulsen gekomen uit tijdschriften als Columbus, Proloog, Podium en Criterium: ik heb daar in dit boek en in vroegere delen van deze reeks al de aandacht op gevestigd. Maar de vernieuwing bleek tenslotte meer te zijn dan de optelsom van al die impulsen. Zo kunnen we vaststellen dat de poëtische ontwikkeling zich op de drempel van 1949 in een duidelijke overgangsfase bevond. De tijdschriften, die tot dusver vernieuwende tendensen gebracht hadden, waren verdwenen en nieuwe - met uitzondering van één nummer van Reflex - dienden zich nog niet aan. S. Vestdijk zou in 1960 een essaybundel publiceren onder de titel Voor en na de explosie, waarin hij de doorbraak van de experimentele poëzie als een van de beslissende keerpunten in onze literatuur beschouwde. Kort vóór die explosie had er even een vreemde stilte geheerst. |