De Nederlands-Duitse staatsgrens als scheidingslijn tussen klanken, vormen en woordgeslachten
(1996)–José Cajot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Nederlands-Duitse staatsgrens als scheidingslijn tussen klanken, vormen en woordgeslachtenIn jaren tachtig werd door mij een grondig onderzoek gewijd aan nieuwe woordgrenzen die veroorzaakt werden door staatsgrenzen in een Continentaal-West-Germaans dialectgebied dat zich aan de Germaans-Romaanse taalgrens uitstrekt van Sittard tot ClervauxGa naar voetnoot1. Toen reeds waren er aanwijzingen dat ook grammaticale elementen van de dialecten niet aan de invloed van de standaardtalige invloeden konden ontsnappen. VandaagGa naar voetnoot2 wil ik 7 zulke grammaticale verschijnselen aan de Nederlands-Duitse staats- en (cultuur)taalgrens ten noordwesten van Aken bespreken; de twee consonantische daarvan zijn in een nieuwe enquête onder de loep genomen, en ook drie nieuwe plaatsen werden bezocht: Brunssum, Richterich en (bij wijze van erkentelijkheid tegenover ons huidige congresoord) Herzogenrath.
De traditionele dialectkaart trekt tussen Aken en Sittard twee grenzen, die allebei met de tweede klankverschuiving te maken hebben: de Benratherlijn (de grens tussen oostelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
machen en en westelijk maken) in het zuidoosten en de lijk/lich-lijn (tussen oostelijk meugelich en westelijk meugelijk) in het midden van ons eerste kaartje. De frequentste kaarttypes m.b.t. dit gebiedje in mijn dissertatie waren onze huidige kaart 2, met de staatsgrens als oostgrens van een homogeen Nederlands en westgrens van een homogeen Duits woordareaal, en kaart 3, met een westelijk menggebied en een homogeen oostelijk Duits areaal. Deze Nederlands-Duitse variabiliteit (ook wel synonymie te noemen) van Nederlands-Limburg neemt van oost naar west (kaart 4) af; bovendien verminderen de Duitse elementen bij het vorderen van de tijd en verwerven de Nederlandse er meer burgerrechtGa naar voetnoot3. De hierna afgedrukte geografische verspreiding van grammaticale verschijnselen vertoont tendentieel hetzelfde beeld als de twee woordkaarten.
Kaart 5 is representatief voor de klinker in een groot aantal ontleningen. De klinker in de beklemtoonde lettergreep van diesel/Diesel is in de Nederlandse dialecten overal kort, in de Duitse daarentegen overal lang. Hetzelfde geldt aan Nederlandse zijde voor de transferenties antivries, angina, bronchitis, nietmachine, ziekenfonds, broeder (‘verpleger’), groeten en soes, en aan Duitse voor de ontleningen Angina, Bronchitis, Garantie, Praline, Schiedsrichter en Sprudel. De hoogste klinkerreeks is in het Algemeen-Nederlands (behoudens voor /r/) kort, in het Standaardduits lang; hoewel de dialecten zowel over een lange | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[i:] als een korte [i] beschikken, volgen ze de uitspraak van de hun overkoepelende cultuurtaal, en vormen zich op die manier bij ontlening telkens isofonen die met de staatsgrens samenvallen.
De volgende twee kaarten tonen verschijnselen uit de woordvorming. De dialectale benaming voor het handijsje, d.w.z. de portie ijs in een hoorntje, potje of tussen twee wafeltjes, verschijnt in Nederland bij voorkeur als diminutief, in Duitsland daarentegen steeds als simplex (kaart 6). Kaart 7 is veel complexer en tracht de dialectale reflexen van een aantal woorden weer te geven die op een achtervoegsel eindigen dat teruggaat op het Latijnse -tio. De Nederlandse woordvorm op -tie heeft de klemtoon op de voorlaatste lettergreep en stoelt op de Latijnse nominatief, de Duitse vorm op -tion heeft betoning op de laatste lettergreep en is oorspronkelijk de accusatief. De geënquêteerde begrippen waren: consecratie, reparatie, repetitie, statiegeld, generatie, installatie, operatie en organisatie; slechts de laatste vier zijn in de Duitse dialecten met een op het Lat. -tio teruggaande woordvorm vertegenwoordigd. In Nederland hebben alleen Sittard en Schinveld de acht -tie-representanten die ook in het Nederlands voorkomen; Simpelveld telt er zeven omdat het Probe zegt voor ‘repetitie’; in zes Rijksnederlandse plaatsen tenslotte is er lexicale en/of suffixvariabiliteit. Hoe dan ook is de hoogte van de op de kaart aangebrachte symbolen uitsluitend met het aantal -*tio-vormen direkt evenredig; binnen de gemengde symbolen wordt de mathematische verhouding tussen de realisatietypes van de variabele suffixvorm analoog weergegeven zonder onderscheid tussen afleidingen met dezelfde basis (doubletten) en andere met verschillende.
De recente overname van woordvormingtypes laat dus ongeveer hetzelfde beeld zien als de woordenschatontleningen: kaart 6 is gelijk aan kaart 2, de tendens van 7 correspondeert met 3. Ook de twee volgende gevallen uit de grammatica onderscheiden zich niet van de vorige kaartparen. Omdat dia/Dia, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
handicap/Handicap en hobby/Hobby mannelijk zijn in het Nederlands en onzijdig in het Duits, en omdat dieet/Diät resp. terras/Terrasse onzijdig zijn in het Nederlands en vrouwelijk in het Duits, stoten aan de grens deze genusverschillen op elkaar (kaart 8). Kaart 9 ziet de representanten van de lexicale tegenstelling tussen Nederlands hij is bediend en Duits er ist versehen worden (= ‘hij heeft het sacrament der stervenden ontvangen’) over het hoofd, en brengt alleen het voorkomen van het passieve hulpwerkwoord in kaart; dit laatste is in alle Nederlands-Limburgse dialecten op zijn retour.
Tussen het Nederfrankisch-Westfaalse dialectgebied, waarin aan het begin van een woord de West-Germaanse g als dorsovelare fricatief (zoals in het Nederlands als [γ] of [χ] verschijnt en het Middenduits-Opperduitse areaal ten zuiden van de Eifellijn met de occlusief [g] (zoals in het Duits) bevindt zich het Ripuarisch met een [j]Ga naar voetnoot4. Dwars door onze kaart loopt de grens tussen westelijke [γ] en oostelijke [j]; deze is echter niet op te vatten als een scherpe demarcatielijn want in 5 van de 17 onderzochte dialecten wordt de anlautende g van het West-Germaans of van moderne standaardtalige ontleningen variabel uitgesproken (kaart 10). In elk van deze mengdialecten werden 20 personen verzocht 14 woorden uit te spreken. De informanten kunnen opgedeeld worden in een groep ouderen (45+) en een groep jongeren (45-); de woorden in 10 erfwoorden (gang, gans, gebit, geit, gek, geluk, goed) en 10 moderne ontleningen die in de respectieve onderzoeksgebieden allemaal tot de dialecwoordenschat van de gemiddeld ontwikkelde burger behoren; in Nederland waren dat de woorden garantie, gehandicapte, geheugen, geslaagd, gids, golf (‘VW-merknaam’ of ‘spel’) en vergunning, in Duitsland Garantie, Geburtstag, Gedächtnis, Genehmigung, Gesetz, Golf en Gummi. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
j i.p.v. g bij woordbegin voor klinkers in menggebieden
tabel 1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
j i.p.v. g in menggebieden in %
tabel 2 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste kolom van tabel 1 toont per plaats het aantal gevallen met [j]-uitspraak in het geheel van de 280 uitgesproken vormen (= 20 personen à 14 woorden). In de tweede en derde kolom worden de woorden uitgesplitst, in de vierde en vijfde de informanten; in de laatste twee kolommen worden de beide parameters (oudere erfwoorden tegenover nieuwere leenwoorden enerzijds en oudere informanten tegenover jongere anderzijds) tweemaal gekruist. Tabel 2 geeft de metingen in procenten weer, dezelfde noemer maakt de resultaten immers beter vergelijkbaar. De balkjes van de kaarten 10, 11 en 12 tenslotte trachten de procenten van resp. de eerste, de zesde en zevende kolom aanschouwelijker voor te stellen.
Ook het laatste hier besproken grammaticale verschijnsel komt uit de klankleer. In de beschaafde Duitse standaardtaal heeft het foneem /χ/ twee combinatorische varianten: [ç] na een voorklinker (bijv. [mIç]) en [x] na een achterklinker (bijv. [max]); (de palato-predorsale allofoon) [ç] blijft echter onderscheiden van (de prepalato-coronale) [ʃ] (in dialectspelling sj), m.a.w. mich (‘mij’) is niet gelijk aan misch (‘meng’), en Teich rijmt niet op Fleisch. In het regiolect van het Duitse Rijnland en in heel wat Rijnlandse dialecten heeft deze samenval wel plaatsgevonden, zodat bijv. in het Akens vis op oorlog (Krieg) rijmt: /vI ʃ/, /krI ʃ/ (visj, krisj). Het Nederlands kent deze (extreme) consonantische aanpassing aan de voorafgaande vocale omgeving niet, of deze bevindt zich onder de normale perceptiegrens: lach, boeg, lig en brug eindigen alle vier op dezelfde postpalato-dorsale [= zachte] (in het Zuiden, bijv. Sittard) of faringo-postdorsale [= harde] fricatief (in het Noorden). Nu moet een antwoord gegeven worden op de vraag hoe de grens tussen het Nederlandse (Sittardse) en het Rijnlandse (Akense) systeem verloopt. Deze vraag kan synchronisch geformuleerd worden (‘Tot waar komt /χ/ na voorklanken voor?’ [= Sittard]) of diachronisch: ‘Waar ligt de westgrens van het dialectareaal waarin Wg. g (als het vandaag in de [morfeem]auslaut staat), Wg. h (auslautend en inlautend voor t of voor geminatiefactor) en verschoven Wg. k | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met de (uit Wg. sk in alle, en Wg. s in sommige posities ontstane) /ʃ/ is samengevallen?’ [= Aken].
Kaart 13 reveleert in ons onderzoeksgebied een westelijk areaal met het Nederlandse (of Sittardse), een oostelijk met het West-Duits-Rijnlandse (of Akense) systeem en daartussen drie dialecten waarin na palatale omgeving de bovengenoemde reflexen van de West-Germaanse consonanten g, h en k (en dito leenwoorden) variabel d.w.z. als /χ/ en /ʃ/ uitgesproken wordenGa naar voetnoot5. In elk van deze plaatsen werden weer 20 zegslieden (10 +45-ers en 10 -45-ers) verzocht 6 woorden uit te spreken, nl. 3 erfwoorden (de dialectale uitspraak van Krieg, leeg en wieg) en 3 leenwoorden (in Vaals: handig, veiligheidsgordel en verpleegster; in de twee Duitse plaatsen: eifersüchtig, handlich, Lautsprecher). Net zoals in het vorige kapittel bestond geen twijfel over de aanwezigheid van deze woordtypes in het dialectale vocabularium. Tabellen 3 en 4 resp. kaarten 14 en 15 werden op dezelfde manier opgebouwd als hun tegenhangers uit het vorige kapittel. In het Duitse Gangelt neemt in leenwoorden en bij de jongeren de [ʃ]-uitspraak toe ten nadele van de [χ]; in Vaals gebeurt in deze gevallen de vervanging omgekeerd. Uit de cumulatie van de diafasische parameter (d.w.z. erfwoorden door ouderen en jonge leenwoorden door jongeren uitgesproken) blijkt dat het substitutieproces sneller verloopt in Vaals dan in Gangelt.
Ook de twee laatste van onze huidige zeven grammaticale verschijnselen laten dus een (geleidelijke) structurele aanpassing aan hun achterland zien. Aan Duitse zijde voltrekt zich de regiolectisering van drie dialecten; ook in Nederland is de klankverandering geen directe verhollandsing: de g is in haar nieuwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sj i.p.v. ch na voorklinker in menggebieden
tabel 3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sj i.p.v. ch na palataal in menggebieden in %
tabel 4
omgeving zacht en stemhebbend, de ch zacht, d.w.z. beide Zuid-Nederlands.
Een laatste beschouwing ten slotte heeft betrekking op het klankwijzigingsproces en is van methodologische aard. Een nauwkeurige vergelijking tussen de kolommen 2/3 en 4/5 van de tabellen 2 resp. 4 leert ons dat de discrepanties bij de j/g-wisseling in het menggebied overal groter zijn tussen de twee groepen woorden dan tussen de twee groepen informanten; bij de ch-problematiek is dit ook het geval voor Vaals, maar liggen de zaken omgekeerd in Gangelt. De hier besproken klankwijziging blijkt dus eerder door overname van nieuwe woorden dan via generatiewisseling plaats te vinden.
J. Cajot |
|