Hoe maak ik een dialectwoordenboek?
(1995)–José Cajot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een leesbare dialectspelling
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Een lesje fonetiekDe meeste menselijke talen en dialecten maken bij de overdracht van hun mondelinge boodschap uitsluitend gebruik van klanken die bij het uitademen voortgebracht worden. Als we spreken kunnen we de uitgeademde lucht stem meegeven; dit gebeurt door de stembanden in ons strottehoofd aan het trillen te brengen. De zo ontstane geluiden ondergaan hogerop allerlei veranderingen en vervormingen; deze aanpassingen of modificaties hebben hoofdzakelijk plaats in de mondholte, waarbij ook de keel- en neusholte betrokken worden. Maar ook zonder stem kan het in de mond gevarieerde ademgeruis nog informatie overbrengen, nl. bij het fluisteren. Het menselijk spreekapparaat is met een muziekinstrument te vergelijken. De longen doen dienst als blaasbalg, de stembanden fungeren als snaren die de klank produceren, en de mond-, keel- en neusholte zijn de spraakbuis die de rol van resonator of klankkast vervullen. De verschillende schakeringen die onze spraakbuis aan de uitgeademde geluiden aanbrengt, zijn er verantwoordelijk voor dat we spraakklanken van elkaar kunnen onderscheiden. Toch kunnen de stembanden zelf ook drager van klankverschil zijn: zij kunnen trillen (bij d, b, z en v bijv.) of niet trillen (t, p, s en f), de trilling kan kort zijn of iets langer van duur (= lange en korte klinkers), zij kunnen de doorgang van de ademstroom vernauwen (= h) en tenslotte ligt het verloop van hun toonhoogte aan de basis van het verschil tussen sleep- en stoottoon. Welke organen kunnen de vorm van de spraakbuis (hoofdzakelijk de mondholte) wijzigen? M.a.w. met welke beweeglijke organen articuleren we? We gebruiken daarvoor: de tong, de lippen, de huig, het zachte verhemelte en de wangen. Bij deze bespreking beperken we ons tot de twee belangrijkste articulatoren, nl. de tong en de lippen. De tong is een uiterst beweeglijk orgaan dat hoofdzakelijk uit spieren bestaat. Ze vult de mondholte, vormt er de bodem van en is in staat vorm en volume van de mondholte onbeperkt te wijzigen. De lippen kunnen we ronden en naar voren stulpen (zoenstand), of spreiden door de mondhoeken uit elkaar te trekken. Als de (stem)geluiden vrij kunnen doorstromen, ontstaan er klinkers (vocalen); een luchtstroom die door allerlei bewegingen van de tong tegen het verhemelte of van de onderlip tegen de bovenlip of tegen de boventanden belemmerd of geblokkeerd wordt, resulteert in een medeklinker (consonant). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Klinkers en tweeklankenIn rustpositie van zowel tong als lippen, d.w.z. als de tong in het midden van de mond ligt en de mondhoeken niet te ver uit elkaar zijn, spreken we een doffe e of sjwa [ə] uit, zoals in het lidwoord de of de tweede lettergreep van lopen. Als we de mond maximaal openen en de tong laag houden, brengen we een a-klank voort (fig. 1). Als we het voorste gedeelte van de tong hoog naar voren opheffen (in de richting van het harde verhemelte, ook palatum genoemd) terwijl we de mond nauwelijks openen, ontstaat een ie [i] (fig. 2) bij lippenspreiding, een uu [y] bij lippenronding. Als we daarentegen bij geringe mondopening de tong hoog naar achteren welven (in de richting van het zachte verhemelte, ook velum genoemd), verkrijgen we een oe [u] (fig. 3). De ie en de uu noemen we hoge of geslotenGa naar voetnoot1 voorklinkers, de oe een hoge of gesloten achterklinker; de a is een lage of open klinker, waarbij de (korte) a [α] van hand iets maar achteren ligt dan de (lange) a [a:] van maken. De plaats, en vooral de vérplaatsingen van de tong bij de uitspraak van deze klanken kunnen geschematiseerd worden in een trapezium (fig. 4). Tussen de vier extreme punten (hier de vier hoeken van het trapezium, fig. 5) zijn er talrijke tussenstanden mogelijk. Ik zet hier enkele woorden op de plaats die hun stamvocaal in het trapeziumschema inneemt; hierbij wordt met de lippenstand (gerond > < ongerond) of met de klinkerlengte geen rekening gehouden. Sommige vocalen bestaan uit een combinatie van twee elementen. Bij de articulatie van zulke tweeklanken (bijv. Nederlands ei) glijdt de tong binnen dezelfde lettergreep van de ene positie naar de andere. Alleen al door de traploze werking van tong en lippen, door de lengte van de stembandtrilling (lang tegenover kort) en door de tegenstelling stoottoon t.o. sleeptoon zijn er honderden verschillend waarneembare klanken denkbaar. Toch beperken zich de talen tot een vrijwel vast en getrapt systeem van enkele tientallen klinkerfonemen. Diverse klinkerinventarissen kunnen echter zeer uiteenlopend van omvang zijn; het Nederlands heeft 16 klinkers en tweeklanken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fig. 1 aa [a:]
fig. 2 ie [i]
fig. 3 oe [u]
fig. 4 vocalentrapezium
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fig. 5 vocalentrapezium
Het dialect van Zichen-Zussen-Bolder (in de Belgisch-Limburgse gemeente Riemst waar ik in mijn jeugd gewoond heb) kent 45 vocaalfonemen (zonder de dimensie stoottoon/sleeptoon). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De korte klinkersBuiten de sjwa [ə] of doffe (of toonloze) e heeft het Nederlands 8 korte klinkers, die in het uitspraaktapezium niet symmetrisch geplaatst kunnen worden.
(1) Op de horizontale as (voor/achter, ook palataal/velaar genoemd) beschouwd, onderscheiden we 3 ongeronde voorklinkers, 2 geronde voorklinkers, 2 achterklinkers en de lichtjes velare a (die dus evt. ook als achterklinker beschouwd kan worden). Bij de achterklinkers bestaat er geen tegenstelling gerond/ongerond; in de praktijk worden de bovenste achterklinkers echter gerond uitgesproken, terwijl bij de a de mond zo wijd geopend is dat echte lippenstulping niet meer mogelijk is. (2) Op de verticale as (hoog/laag) maakt het Nederlandse systeem gebruik van maximaal 4 openingsgraden - we zouden ook van 4 trappen of niveaus kunnen spreken. Het korte-klinkersysteem bestaat uit: 3 gesloten klinkers (ie, uu en oe, eerste en hoogste niveau), 2 vrij gesloten klinkers (i [I] en u [Y], tweede niveau), 1 open klinker (de a, vierde en laagste niveau) en tenslotte tussen deze twee laatste niveaus de klinkers van pet en pot; beide worden meestal als vrij open geklasseerd hoewel de o [ɔ] m.i. iets hoger uitgesproken wordt en eigenlijk half (-open of -gesloten) genoemd zou kunnen worden.
Om de foneeminventaris van een taal op te stellen zoeken we uit welke klanken betekenisonderscheidend kunnen werken; daartoe doen we een aantal proeven. We selecteren korte woorden die minimaal van elkaar in uitspraak verschillen en gaan na of dit minimale verschil een verschil in betekenis kan dragen. Ingeval we een totaal ander begrip verkrijgen als we de (hier:) korte klinker van een woord vervangen door een andere korte klinker, zijn we zeker dat we met twee verschillende fonemen te doen hebben. En als een woord door de verlenging van zijn (stam)klinker een andere betekenis krijgt, is het onderscheid kort/lang vanzelfsprekend relevant. Wel moeten we bedenken dat we er slechts zelden in slagen met éénzelfde woordpatroon alle fonemen te achterhalen. Zo kennen we in de Nederlandse omgangstaal wel piet, pit, put, pet, pot en pad, maar niet *poet en *puutGa naar voetnoot1; daarom proberen we verder met mis, mus, mes, mos en moes, terwijl we ons voor de uu tevreden moeten stellen met dispuut t.o. piet, put enz. of met de eigennamen Ruud tegenover Riet. Het systeem van de korte klinkers in het Nederlands ziet er als volgt uit: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Nederlandse korte klinkers
fig. 6
Het zal zeker een aantal lezers bevreemden dat we de stamklinkers van piet, Ruud en moes bij de korte onderbrengen. Toch moet hier herhaald worden dat deze vocalen in de besproken woorden in het Standaardnederlands inderdaad kort zijn. Wel spreken veel Brabanders en Antwerpenaren deze soms lang uit en zet het schriftbeeld en het spellingsonderwijs er ons ook toe aan. Bovendien bestaat er in het Nederlands ook een lange [i:] met dezelfde articulatie en dezelfde schrijfwijze als de korte; deze lange treffen we echter alleen maar voor een r aan. Omdat voor een r anderzijds geen gesloten korte [i], [y] of [u] kan voorkomen, beschouwt men de korte en de lange in het systeem als varianten van dezelfde klank. In de linguistiek noemt men dan de stamklinkers van piet en mier combinatorische varianten of allofonen van hetzelfde foneem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De lange klinkersHet Nederlands kent 7 lange klinkers. Op de verticale as heeft het Nederlands hier 3 niveaus, die we nu ‘gesloten > < half > < open’ noemen; op het hoogste niveau bevinden er zich 3 klinkers, op het middelste ook 3, op het laagste één. Horizontaal beschouwd hebben we 2 ongeronde en 2 geronde voorklinkers, 2 achterklinkers en een aa die bij de meeste taalgebruikers lichtjes palataal klinkt en dus ook als een lage voorklinker zou kunnen gelden. De minimale paren waarmee we de juistheid van deze inventaris van de korte klinkerfonemen aantonen, eindigen allemaal op een r, omdat - zoals hierboven reeds gemeld - de hoge | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lange klinkers in het Nederlands alleen voor een r voorkomen. Het systeem ziet er dan als volgt uit:
de Nederlandse lange klinkers
fig. 7 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TweeklankenHet Nederlands kent 3 tweeklanken of diftongen, wat meteen uit de tegenstelling geit > < guit > < goud blijkt. De eerste kan ook ij (bijt), de tweede ook au (saus) geschreven worden. Het eerste element van deze tweeklanken is een heldere klinker die zich ongeveer op de hoogte van bed en mot bevindt; het eerste element van geit/bijt is een ongeronde voorklinker, van guit een geronde voorklinker en van goud/saus een (geronde) achterklinker. Het tweede element is geen heldere klinker, maar slechts een j in de tweeklanken ei en ui, en een w in de ou. Omdat het tweede element dus minder doorweegt dan het eerste kunnen we deze diftongen (fonetisch: [ɛi], [oey] en [ɔu]) bovendien ook nog dalend noemen. Bij elk van deze tweeklanken gaat de uitspraak dus over van ‘vrij open’ naar ‘gesloten’ (of ‘hoog’); omdat de mond zich bij de uitspraak van de Nederlandse tweeklanken sluit, spreken we ook van sluitende - dalende - tweeklanken of diftongen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Nederlandse tweeklanken
figuur 8 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Nederlandse spellingDe Nederlandse spelling slaagt erin met 5 letters de 16 vocalen bevredigend weer te geven; dit lukt door
De Nederlandse vocaalspelling vertoont echter ook een aantal kleine gebreken; ik noem hier slechts het gebruik van ei en ij enerzijds en ou en au anderzijds voor dezelfde tweeklank, het occasioneel gebruik van i en ie voor dezelfde klank (gieter rijmt op liter) en de noodoplossing goochelen (> < rochelen). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Een dialectspellingEen dialectspelling is bedoeld voor taal- en dialectliefhebbers en onderzoekers die taalvormen willen neerschrijven die nadien makkelijk leesbaar moeten zijn. De spellingsprincipes voor een dialect hoeven niet anders te zijn dan die voor de standaardtaal; ze kunnen integendeel veel consequenter toegepast worden, namelijk zonder rekening te moeten houden met hinderlijke tradities. Een degelijke spelling heeft voor elke distinctieve klank één teken, dat op zijn beurt slechts één klank mag voorstellen. Een handige dialectspelling sluit aan bij de schrijf- en leesgewoonten van haar modale gebruiker, en doet dus in ons geval een beroep op de conventies van het Nederlands, op bestaande dialectspellingen (in Limburg de Veldekespelling) en gaat desnoods te leen bij de naaste buren (het Duits of het Frans). Het voorstel dat volgt, is tegelijk conservatief en pertinent, en wil slechts een beetje beter zijn dan de Nederlandse spelling; het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neemt alle bruikbare formules over, maar is geen geschiedschrijving ván en treedt niet in discussie mét bestaande systemen. Omdat elk dialect zijn eigen fonologisch systeem heeft, moet er voor ieder dialect een eigen spelling ontworpen worden. Dit opstel geeft een aantal algemene aanwijzingen die in het beste geval nadien door de plaatselijke schrijvers geconcretiseerd moeten kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leren luisterenDe eerste stap bij de opbouw van een spelling is de inventarisering van de fonemen, d.w.z. van de klanken die betekenisverschil kunnen schragen (zie hierboven). In de praktijk leveren hierbij alleen de klinkers en tweeklanken problemen op. In deze fase moeten we dus vooral luisteren, verschillen leren horen, klankonderscheid trachten waar te nemen. Ingeval van twijfel of ter staving van een vermoed verschil doen we de vervangingsproef met de minimale paren, zoals hierboven; dus: dier, duur, door, deur etc. We mogen ons daarbij niet laten beïnvloeden door het Nederlandse schriftbeeld: geit en been kunnen in het dialect inderdaad dezelfde stamklinker hebben, maar schaap hoeft niet overal te rijmen op aap! Na wat oefening weten we hoeveel voorklinkers er zijn, welke tweeklanken we moeten schrijven, of hoe het zit met de achterklinkers. Pas als we de klinkers in de juiste volgorde op de as hoog/laag, voor/achter kunnen zetten en lang tegenover kort en gerond tegen ongerond weten te plaatsen, zijn we echt klaar om op de klanken letters of lettercombinaties te ‘plakken’. Als de Nederlandse lettervoorraad ontoereikend is, maken we lettercombinaties of gebuiken umlauten en accenten; zoals in het Frans is een letter met accent aigu hoger dan een letter met accent grave; in de praktijk betekent dit dat een letter met accent aigu een hogere (geslotenere) kwaliteit verleent dan dezelfde letter in het Standaardnederlands en dat een accent grave aan deze letter een lagere (openere) kwaliteit toekent dan deze in het Nederlands heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1. KlinkersIk ga ervan uit dat alle Limburgse dialecten kunnen toekomen met een systeem waarin voorzien is in vijf openingsgraden (niveaus) voor- én achterklinkers. Ingeval een dialect evenveel fonemen en niveaus heeft als mijn (nogal extreem, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar niettemin reëelGa naar voetnoot1) voorstel, kan het theoretisch door de spellingontwerper voor die plaats overgenomen worden, hoewel niet elke letter van mijn dialect voor precies dezelfde klank moet staan in het zijne. Wie anderzijds een dialect bewerkt met een minder omvangrijk systeem, bijvoorbeeld met slechts 4 openingsgraden, kan één van mijn vijf letters of lettercombinaties laten vallen. In de keuze die hij of zij daarbij maakt, moet niet alleen rekening gehouden worden met de waarde die het letterteken in mijn systeem heeft, maar dient ook naar eenvoud en gemak gestreefd te worden. Praktisch houdt dit in dat hij zoveel mogelijk moet trachten het minst gecompliceerde teken te behouden, zeker als dit ook in het Nederlandse systeem een vergelijkbare klankwaarde heeft. Een spelling is in eerste instantie een afspraak, een soort contract tussen schrijver en lezer dat consequent nagekomen moet worden. Zo onderscheid ik in mijn systeem 3 open (telkens korte én lange) klinkers omdat ik het verschil moet kunnen weergeven tussen bijv. (1) Tongers aed, haef (Nl. oud, half), (2) Maastrichts of Hasselts daag, kaar (Nl. dag, kar) en (3) Hasselts nààt, lààt (Nl. nat, laat). In werkelijkheid zal er echter geen dialect bestaan met 6 a's, waardoor de concrete spellingsrealiteit eenvoudiger wordt. In de tabellen die hier volgen, worden voor de korte en lange klinkers, voor de ongeronde en geronde voorklinkers en voor de achterklinkers van boven naar beneden telkens de volgende niveaus onderscheiden: (1) gesloten (= hoog), (2) vrij gesloten (= vrij hoog), (3) half (= halfopen of halfgesloten, half hoog of half laag), (4) vrij open (= vrij laag) en (5) open (= laag). In dit model ga ik uit van 5 articulatorisch-perceptief op gelijke afstand van elkaar liggende vocaaltrappen. Horizontaal ziet men achtereenvolgens van links naar rechts: (1) het door mij voorgestelde letterteken, (2) een fonetische transcriptie, (3) de benaderende uitspraakweergave in een Nederlands, Frans, Duits of Engels woord en eventueel (4) een korte commentaar. De voorbeelden uit de 4 standaardtalen bevredigen vaak niet omdat de aanwezige klinker niet op de precieze plaats in het trapezium staat; primair is echter het model, nl. de door mij aangenomen getrapte geleidelijkheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
korte ongeronde voorklinkers
fig. 9
lange ongeronde voorklinkers
fig. 10 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
korte geronde voorklinkers
fig. 11
lange geronde voorklinkers
fig. 12 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
korte achterklinkers
fig. 13
lange achterklinkers
fig. 14 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
samenvatting
fig. 15
De cursieve letters in de grijze vlakken bestaan ook in het Nederlands en hebben er dezelfde klankwaarde. Als er op de horizontale lijn enige inconsequentie o.m. in het gebruik van de Franse accenten te voorschijn treedt (bijv. in de rij vrij open of open), is dit te wijten aan de handhaving van het Nederlandse letterteken met de Nederlandse klinkerkwaliteit; vertrekkende van deze letters is immers een aigu gegeven aan de hogere en een grave aan een lagere klank. Een beroep op de béide accenten was noodzakelijk om de vijf openingsgraden te kunnen overspannen; daardoor is van een regel uit sommige bestaande spellingssystemen afgeweken. Bedoeld is dat ik voor de klinker [e] (‘ongeronde korte voorklinker half’) een é voorstel, terwijl anderen een è gebruiken, bijv. in de weergave van vis, bed of nest in vele Limburgse dialecten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MedialiseringHier werd tot nog toe de indruk gewekt dat er op de horizontale as 3 mogelijkheden bestaan, noch min noch meer, nl. voor/ongerond, voor/gerond en achter. De werkelijkheid is echter complexer. Er zijn namelijk dialecten in (Belgisch-) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Limburg zonder geronde voorklinkers, waar men dus bijvoorbeeld van vier en deer voor Nl. vuur en deur spreekt. Voor een dialectspelling vormt dit op zich geen probleem: de middelste twee kolommen van bovenstaande tabel zijn dan gewoon niet nodig. In bepaalde ontrondende dialecten echter hebben de velare of achterklinkers (die vanzelfsprekend ook aan deze ontronding blootstaan) de neiging om naar het midden op te schuiven precies omdat de geronde reeks ontbreekt. Bij zulke medialisering concentreert de tongmassa zich dus meer naar het midden toe; deze mediale klanken komen hoofdzakelijk bij de twee hoogste klanken voor. In deze dialecten lijkt de oe vaak op een uu met lippenspreiding, en de oo op een ontronde eu. Wat moet de dialectspeller in dit geval doen? Als de mediale klinkers (of tweeklanken) sterk op een ūū of een eu (voor de korte bijvoorbeeld: ü of ö) gelijken, is er geen bezwaar tegen om ze ook als zodanig te schrijven, aangezien de échte geronde uu, eu enz. in een ontrondend dialect toch niet voorkomen. Als om één of andere reden toch de noodzaak aangevoeld wordt om deze mediale klinkers van een eigen teken te voorzien, stel ik de tekens
fig. 16: extra tekens voor mediale klinkers
voor. Desnoods zou men aan deze tekens een onderling verschillende klankwaarde kunnen toekennen; hiertoe hoeft men echter alleen zijn toevlucht te zoeken als ten eerste de gebruikelijke tekens voor de weergave van de mediale dialectklanken werkelijk zouden storen, en als er ten tweede verschillende van zulke ‘lastige’ klanken in één dialect naast elkaar zouden voorkomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MouilleringOnder de medeklinkerspelling wordt straks de (vooral Middenlimburgse) mouillering besproken. Deze eigenaardigheid kan ook zijn weerslag hebben op de voorafgaande klinker, waardoor deze met een lichte i- of j-naslag wordt uitgesproken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie deze vocaalmouillering in de spelling wenst weer te geven, verwijs ik naar de behandeling van de tweeklanken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Enkel en dubbel schrijven - open en gesloten lettergreepIn het Nederlands schrijven we de stamvocaal van het woord streek anders dan die van streken en de medeklinker van strek anders dan in strekken. Het lager onderwijs is erin geslaagd ons in dit verband de begrippen open en gesloten lettergreep (die m.i. overigens op een cirkelredenering berusten) te doen begrijpen. Wat doen we hiermee in onze spelling? Ik stel voor dat we weer zo weinig mogelijk afwijken van de Nederlandse principes. Na een korte klinker schrijven we de medeklinker dubbel als er in het woord nog een lettergreep volgt, dus bijv. bek (Nl. bek) tegenover bekker (Nl. bakker); dit doen we ook als het letterteken vóór deze korte klinker uit twee elementen bestaat, bijv. Vroenhovens kloet resp. kloette (Nl. kloot, kloten) of Eijsdens ene diekke (Nl. een dikke [man]). De lange vocaal schrijven we in ‘gesloten’ lettergreep dubbel en in ‘open’ enkel, als het om een enkelvoudig teken zonder accent of umlaut gaat, dus bijv. hoos > < hoze (= Nl. kous) of loop > < lope. Als het teken uit twee verschillende letters (deur, deuren) of letters met accenten of umlaut bestaat, verkorten we niet in ‘gesloten’ lettergreep, dus: brèèk, brèèken. Naar analogie met Nl. goochelen moeten we de lange klinker die de tekencombinatie sj [ʃ] voorafgaat, dubbel schrijven, dus bijv. Remersdaals sjtaasje (Nl. statie, station). Als een tweeklank (zie o.a. fig. 17) op een tweede element eindigt dat bijv. van de zogenaamde halfvocaal [w] en [j] niet meer te onderscheiden is, verdient het aanbeveling ook w en j als medeklinkers te beschouwen en ze te verdubbelen als hij ze ‘gesloten’ lettergreep staan zoals in Maastrichts 'ne awwe > < 'n aw (Nl. een oude [man] > < een oude [vrouw]) of hajje (Nl. haasten). Ook als omgekeerd (cfr. fig. 22) het eerste diftongelement een duidelijke [w] of [j] is en het tweede een korte klinker, lijkt het verantwoord de medeklinkerletter die op zulke tweeklank volgt te verdubbelen: bijv. dial. dwazze of kjesse (Nl. resp. dozen, kaarsen) om niet in botsing te komen met de Nl. schriftbeelden dwaze en gehesen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3. TweeklankenEen tweeklank bestaat uit de combinatie van twee vocale elementen; binnen dezelfde lettergreep glijdt de tong van de ene positie naar de andere. Uit de taalgeschiedenis is bekend dat een eenklank zich tot een tweeklank kan ontwikkelen en omgekeerd. Ons spreekorgaan is voortdurend in beweging; als die beweging binnen een klinker plaatsheeft, ontstaat een tweeklank; als de beweging binnen een tweeklank ophoudt ontstaat een eenklank (monoftong). Dit laatste maken we mee bij mensen uit het zuidelijk centrale deel van ons dialectgebied die meisje of ijs uitspreken als mèèsje en èès. Het eerste heeft plaats in het noord(westen) van ons taalgebied waar zee en rood uitgesproken worden als [zei] en rout]. De verschillende fasen (d.w.z. ‘in de tijd achter elkaar’) in de ontstaansgeschiedenis van een tweeklank vinden we vaak ruimtelijk naast elkaar terug in het dialectlandschap. Aan de hand van twee voorbeelden (er zijn er veel meer denkbaar) proberen we het verband tussen de diverse diftongen te begrijpen.
Globaal genomen kunnen we drie soorten tweeklanken onderscheiden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.1. Dalende tweeklankenWe vertrekken van de klankwaarde van de Nederlandse tweeklanken (tabel. 8) en geven die weer met de Nederlandse lettercombinaties ei, ui en ou (vandaar ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de cursieve letters in de grijze vakken van tabel 17). Omdat ons uitgangspunt de Nederlandse spelling is en schriftbeelden als pein, leifke en veif voor Nl. pijn, lijfje en vijf storend kunnen zijn, ben ik van oordeel dat dialectwoorden met [ɛi] die in het Nederlands met ij geschreven worden, hun spelling mogen handhaven; hetzelfde kan ook gelden voor paus en saus als die woorden in het Nederlands en in het dialect dezelfde uitspraak kennen. Zoals hierboven reeds gezegd, is het eerste element in de drie gevallen ‘vrij open’, en het tweede een j (eigenlijk een zeer korte [i]) bij de ei, eveneens een j (eigenlijk een zeer korte [y]) voor de ui, en een w (eigenlijk een zeer korte [u]) voor de ou. De (vrij open) ongeronde voorklinker, geronde voorklinker en achterklinker zoeken dus elk heel even hun respectieve gesloten (hoge) klinker op, en verenigen er zich mee tot een tweeklank, die we daarom ook nog sluitend kunnen noemen. Als in een dialect het eerste element geslotener is dan in de Nederlandse diftong, plaatsen we er een aigu op; is het duidelijk opener dan krijgt het een grave - waarbij we ù en ò gemakshalve meestal door een a kunnen vervangen. Het tweede element geven we d.m.v. een i weer als de naslag een j is, en met een u als de naslag een w is; toch schrijven we - in de Limburgse traditie overigens - de combinatie van [a] met [w] liever aw omdat de spelling au onder Nederlandse invloed tot een uitspraak [ɔu] zoals Nl. paus kan leidenGa naar voetnoot1. Hierdoor verkrijgen we het volgende schema:
fig. 17 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een voorklinker kan ook met een achterklinker tot een sluitende tweeklank gecombineerd worden, en een achterklinker ook met een voorklinker. Als het eerste element een é, e, è, ú of u is en het tweede als w gehoord wordt, is het verkieslijk het tweede element in dit geval ook w te schrijven omdat anders verwarring met eu en uu dreigt. Uit de denkbare combinaties
fig. 18
kiezen we de formule die de dialectwerkelijkheid het gemakkelijkst weergeeft, maar toch niet in botsing komt met de Nederlandse spelling. In het Nederlands en in de meeste dialecten is het eerste element van een dalende diftong half lang; stoottonig is hij natuurlijk iets korter dan sleeptonig. In sommige dialecten echter staat er naast een reeks tweeklanken met een kort eerste element nog een tweede reeks met een eerste element dat lang is, maar verder dezelfde uitspraakkwaliteit heeft. In zo'n dialect klinkt bijv. het woord voor Nl. lieden/lui als Nl. ‘lui met korte ui’, terwijl het woord voor Nl. lui/vadsig uitgesproken wordt als Nl. ‘lui met lange ui’; het gaat hier meestal om tongvallen waarin geen tegenstelling tussen stoot- en sleeptoon bestaat. De beste oplossing bestaat er volgens mij in het lange eerste element in zulke gevallen te schrijven als een lange klinker (in gesloten lettergreep, d.w.z. eventueel dubbel); het tweede element schrijven we weer i of u (desnoods w zoals hierboven in een paar gevallen). Hoe gaat het nu concreet in zijn werk? Nadat we d.m.v. de vervangingsproef de zekerheid verkregen hebben dat er in een dialect duidelijk lange naast korte tweeklanken bestaan en dit verschil niet aan de Limburgse polytonie toe te schrijven is, nemen we voor de verlenging van de dialectale reeks ei > < ui > < ou (in fig. 17: ‘vrij open’) de lange vocaalrij ‘vrij open’ (fig. 15) en voegen er een i of een u aan toe. Is de lange tweeklank geslotener dan kiezen we de lange ‘vrij gesloten’ klinkers; is het eerste element open, dan gaan we | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar de laagste lange klinkerrij. De verlenging van de bovenstaande tabel (fig. 18) ziet er dan als volgt uit:
fig. 19
Als het eerste element uittgesproken wordt zoals Nl. ee > < en > < oo, d.w.z. tot de rij ‘half’ behoort, verkrijgen we:
fig. 20
De verlenging van de tweeklanken uit de tabellen 19 en 20 tenslotte ziet er zo uit:
fig. 21 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.2. Stijgende tweeklankenIn tegenstelling tot de Nederlandse standaardtaal bestaan er in vele andere talen ook stijgende diftongen. Bij déze klanken gaat de uitspraakbeweging niet bijv. van een e naar een i of j, maar omgekeerd van een i (of een j) naar een e, of niet van een o naar een w maar van een w naar een o. Een hoge (of gesloten) klank verenigt zich nu met een lagere (of openere) tot een tweeklank, die we daarom openende tweeklank noemen. Het Frans heeft een aantal stijgende openende tweeklanken, bijv. in pied of boire. De woorden voor nl. zeker, boven, paard, kaas en doos hebben in veel Limburgse dialecten eveneens een stijgende openende tweeklank; die luiden bijv. resp. [zjekər], [bwovə], [pjɛt], [kjɛs] en [dwas]. Omdat de Nederlandse standaardtaal geen openende diftongen bezit, kunnen we meteen uitgaan van onze vocaalspelling (fig. 15). We trachten de dialectale tweeklank in zijn twee elementen te splitsen en geven aan elk element zijn letter. Omdat het aantal tweeklanken beperkt is, vereenvoudigen we het teken door bijv. de accenten weg te laten. In de meeste gevallen zullen de volgende reeksen volstaan:
fig. 22: stijgende openende tweeklanken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.3. Tweetoppige tweeklanken, naslagklinkers en nog (vele) andere meerklankenDe eenvoudigste tweeklanken van deze derde categorie zijn de (half lange) klinkers met een sjwa-naslag. Om die schriftelijk weer te geven gaan we uit van de lange klinkers uit tabel 15 en voegen er een ë (e met een trema) aan toe; om het teken te vereenvoudigen trachten we per klank niet meer dan 3 letters te gebruiken, d.w.z. we verdubbelen het eerste letterteken niet. Ik stel 3 openingsgraden voor: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fig. 23: naslagklinkers
Er zijn echter ook - vanzelfsprekend binnen dezelfde lettergreep - combinaties mogelijk van twee heldere klinkers die ongeveer evenwaardig zijn. In dit geval trachten we de twee elementen van deze tweeklank te identificeren en geven we aan elk de waarde van een korte klinker (uit tabel 15). Dit leidt dan tot woordbeelden als bijv.: kiès, drüèg of drüag, doas Hoe dan ook is de bovenstaande voorstelling en indeling van de tweeklanken een grove vereenvoudiging van de uitspraakwerkelijkheid omdat er maar drie of vier extreme gevallen uit de eindeloos gevarieerde meerklankige taalrealiteit gepikt werden. Een zogenaamde tweeklank bestaat nl. uit een beweging van de ene plaats in de mond naar de andere, maar bij de weergave ervan geven we traditioneel alleen het begin en het einde weer; de hele articulatiebeweging van de [ɛ] naar de [i] in Nl. ijs of eis wordt ook in fonetische tekens slechts weergegeven als [ɛI] of [ɛi], d.w.z. met het begin- en eindelement. In sommige gevallen hoort de aandachtige taalwaarnemer binnen de slingerbeweging echter nog een klinker, zodat hij van oordeel is dat een drieklank uitgesproken wordt. Een spelling als bijv. doewas voor eensyllabig [duuas] leidt echter tot misverstanden. Men moet dus met zichzelf en met zijn lezers compromissen sluiten en eenvoudige afspraken maken: niet meer dan twee elementen trachten weer te geven en het aantal tekens beperken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4. De Limburgse polytonieEen belangrijk en vooral typisch Limburgs (ook Rijnlands) vocaal of syllabisch kenmerk is de polytonie, de tegenstelling stoottoon > < sleeptoon. Hierop is bijvoorbeeld in het Sittards het verschil tussen de begrippen ‘zegen’ en ‘zagen’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebaseerd, of tussen ‘uur’ en ‘hoer’ in Hasselt, tussen ‘deur’ en ‘stier’ in Genk, tussen ‘veulen’ en ‘voelen’ in het Maastrichts. In de Limburgse dialectliteratuur is men het nog niet eens of en hoe dit interessant distinctief kenmerk weergegeven moet worden. Wel is men het erover eens dat de sleeptoon aangeduid wordt en niet de stoottoon. Ik vermeld hier de ernstigste spellingsvoorstellen terzake (het vijfde is van mij):
Elk voorstel heeft zijn nadeel. De circumflexus maakt een letterteken dat er al een diacritsch teken (aigu, grave, trema of umlaut) bij heeft gekregen, nog complexer; voorstellen (2) en (3) onderbreken de lineaire woord- resp. regelstroom. (4) en (5) kunnen met de tekstopmaak in botsing komen; (6) ten slotte is eigenlijk een aanslag van de spelling op de talige werkelijkheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5. MedeklinkersAls bij het spreken de uitgeademde lucht tijdens haar passage via de mond-, neus- of keelholte vrij naar buiten kan stromen, ontstaat een klinker. Wordt daarentegen de ademstroom tengevolge van allerlei articulatiebewegingen belemmerd, dan ontstaat een geruis dat we medeklinker of consonant noemen. Hier zijn er doorgaans twee mogelijkheden: ofwel wordt de luchtstroom heel even volledig tegengehouden en plots weer vrijgelaten (= occlusieven of ploffers), ofwel wordt de luchtstroom door een vernauwing gestuwd zodat een wrijving hoorbaar wordt (= fricatieven of ruisers). De consonanten kunnen bovendien uitgesproken worden terwijl de stembanden in het strottenhoofd trillen (stemhebbende medeklinkers) of aan de articulatie niet deelnemen (stemloze). Er zijn echter nog allerlei andere mogelijkheden, maar die hoeven ons niet verder bezig te houden omdat ze geen spellingsprobleem vormen. De medeklinkers vormen inderdaad het meer stabiele skelet van onze taalbouwsels, waardoor de dialectale consonantenbestanden onderling en tegenover het Nederlands minder verschillen vertonen dan de klinkers. In enkele zuidoostelijke plaatsen van Nederlands-Limburg (Kerkrade, Simpelveld, Bocholtz en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vaals) heeft weliswaar een belangrijke verschuiving plaatsgevonden, maar die veroorzaakt geen spellingsproblemen. In het Nederlands is de [ʃ] van de woorden charme of machine een leenfoneem en de voorlaatste klank van meisje een assimilatieprodukt; de beginklank van joviaal of genie is zelfs nog zeldzamer. Onze dialectspelling moet voor deze twee medeklinkers in een teken voorzien. De stemloze fricatief van bijv. de Diepenbeekse uitspraak voor schoen en schoon of de eerste klank van Teuvens sterk of slapen schrijven we sj , de stemhebbende fricatief van Valkenburgs zwijgen of zwemmen zj. Als door deze lettercombinatie verwarring ontstaat met een [j] die op een [s] volgt, scheiden we de beide tekens met een koppelteken, bijv. in Kerkraads hüs-je (Nl. huisje). In het Nederlandse klanksysteem bestaat er geen stemhebbende tegenhanger van de [k] of - anders uitgedrukt - geen occlusieve pendant voor de Nl. stemhebbende zachte ruiser g [γ] (bijv. Nl. gaan); het Frans en het Engels hebben deze medeklinker [g] wel, bijv. in resp. gare of girl. Een aantal Limburgse dialecten kent deze stemhebbende occlusief in het midden van een woord; in de meeste gevallen wordt hij weergegeven d.m.v. de combinatie gk, bijv. Maaseiks of Maastrichts brögke (Nl. bruggen). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MouilleringEen groot aantal vooral Middenlimburgse dialecten wordt door mouillering gekenmerkt. Bij de uitspraak van de palatale klanken t, d, n, l, s, in het woordmidden of -einde legt de tong zich iets breder tegen het harde verhemelte; daardoor wordt de tongbeweging slapper en weker, en horen we iets als tj, dj, nj etc. in dezelfde lettergreep. Deze eigenaardigheid wordt weergegeven door een j te plaatsen achter de betrokken medeklinkerletter, dus: handj, wintjer en geldj. Ingeval in woorden als bedje, paardje of bandje de clusters dje of tje in tegenstelling tot het Nederlands als [tʃə] uitgesproken worden, schrijve men (bijv.) ook bedsje, pjedsje of bendsje. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De knacklautIn een aantal Nederlandse dialecten o.a. van noordelijk Belgisch-Limburg, bestaat een medeklinker die in het strottehoofd gevormd wordt doordat de stembanden de ademstroom helemaal blokkeren en hem dan explosieachtig weer loslaten (= occlusief); deze klank wordt ook in het Duits gehoord, bijv. bij het inzetten van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de tweede syllabe in woorden als Verein of Theater. In Lommel vervangt hij de [k] in bijv. bakken of dekken. Men noemt deze klank knacklaut, stembandocclusief, glottisslag of stembandklapper en hij wordt weergegeven door een vraagteken-zonder-punt: baʔe, deʔe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De n na de doffe [ə]Zoals in het Nederlands van de meeste taalgebruikers spreken we de n na een doffe e in het Limburgs niet (meer) uit en schrijven dus consequent bijv. loupe, sjpringe, deure en gesjriëve. Als er echter een [ə] als verbindingsklank voor een klinker of een medeklinker (vaak een h of een d of t) verschijnt, wordt de n wèl geschreven, bijv. loupen en sjpringe of den hóónd of gistere kekden er (Nl. gisteren schreeuwde hij). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.6. AnalogieIn heel wat Limburgse spellingsaanwijzingen wordt dit woord niet correct begrepen of ten minste verkeerd uitgelegd. In het Nederlands schrijven we land en kant omdat we in het meervoud (in de verbogen vorm) van landen en kanten spreken; we schrijven dus de eindletter van het enkelvoud naar analogie met de verbogen vorm (het meervoud). Het verschil tussen lag en lach, maar ook de gelijkvormigheid tussen hij wordt en hij hakt zijn op hetzelfde principe gebaseerd. Niet consequent met de analogieregel is de Nederlandse spelling huis/kuis en brief/laf die eigenlijk huiz/kuis en briev/laf had moeten zijn, en de spelling lasster/wijste (resp. vrouwelijke beroepsnaam en superlatief). De dialectspellingen hanteren vanzelfsprekend de analogieregel zoals de Nederlandse (met zijn inconsequenties). We schrijven dus keend wegens kinder, hōēs ondanks hōēzer, maar heer vind_ (zonder t) wegens heer wérk_ (Nederlands hij vindt wegens hij werkt) en wed_ g'r? (zonder t) wegens höb_ g'r? (Nl. wedt gij? wegens hebt gij?). Anderzijds krijgen we bijv. in het Tungelroys en het Weerts zie redtj wegens zie lachtj (Nl. zij redt resp. zij lacht). Een probleem onstaat er in een dialect dat voor handen/handje/handig resp. han/henneke/henneg zegt en de onverbogen onafgeleide vorm (Nl. hand) moet schrijven. Theoretisch heeft men er de keuze tussen haand en haant, maar om allerlei redenen verdient het toch aanbeveling aan het eerste de voorkeur te geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wel zijn in de Limburgse dialectspellingen een aantal nieuwe inconsequenties binnengeslopen; ik vermeld er hier twee, waarvan ik alleen de laatste zou willen aanpassen. (1) De meervoudsspelling brögke en bagken (Ned. biggen) resulteert niet in de enkelvouden brögk/bagk maar in brök/bak (het Duits heeft wel Zug/Züge). (2) Zoals bekend kennen de Limburgse dialecten het ‘kofschip’ niet: de verleden tijd van de zwakke werkwoorden luidt er (met uitzondering van de in dialectale zin niet-Limburgse plaatsen Lommel en Vaals/Kerkrade met hun omgeving) visde, werkde, laachde, hoopde etc., hetgeen in de spelling ook tot zijn recht komt. De ongerijmdheid zit 'm vaak in de spelling van het voltooide deelwoord. Nu vormt de onverbogen vorm in de meeste dialecten geen spellingsprobleem omdat t/d er aan het woordeinde na de medeklinkers in enge zin toch niet uitgesproken wordt en het participium dus gemaak, gehoop, gevés etc. (met apocope) luidt. Maar wat doen we met de verbogen vormen? Hoe schrijven we in die dialecten het equivalent van Nl. (zelf) gemaakte (kaas), gewitte (muur), (zelf) geviste (brasem)? M.i. is de enige voor de hand liggende schrijfwijze: gewitde, gemaakde, gevésde. Ten slotte moet nog een schrijfwijze voorgesteld worden voor niet-apocoperende dialecten. Er is m.i. maar één consequent op analogie gebaseerde spelling: nl. (bijv. voor het Weerts) gemaakdj, gewitdj, gevésdj. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.7. Assimilatie en encliseDe Nederlandse schrijftaal houdt met deze verschijnselen meestal geen rekening en schrijft ik zie voor [Iksi], het bad voor [dbat]. Bepaalde woordgroepen (vaak met een persoonlijk voornaamwoord) zijn echter bij het spreken zo hecht aan elkaar gegroeid dat ze bij het schrijven moeilijk te scheiden zijn; vandaar dat er geen bezwaar is tegen schrijfwijzen als daste löps (Nl. dat je loopt) of geet'r (Nl. gaat hij? - eigenlijk: gaat ie?). De dialectale weergave van weten jullie?/weet U? is m.i. bij voorkeur wédder? omdat het alternatief wet'r door het stemhebbend worden van de auslautende medeklinker voor een anlautende klinkerGa naar voetnoot1 nauwelijks herkend wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.8. Vreemde woordenAangezien onze dialectspelling van de Nederlandse principes uitgegaan is, kan een vreemd woord of bastaardwoord dat in het dialect uitgesproken wordt zoals in het Nederlands, ook op Nederlandse wijze geschreven worden. Ingeval de uitspraak in het dialect echter afwijkt van de standaardtaal en t.o.v. de brontaal ingrijpender gewijzigd werd, respecteren we deze aanpassing ook als we dialect schrijven; dit geldt ook voor woorden die we (voortdurend) aan het Nederlands ontlenen. De treinen kunnen dus aankomen in een station, een sjtation, een statie, een sjtasi, een sjtaasje, een staose etc., maar theater, thee en computer blijven ... zolang als het Nederlands niet verandert. Terecht schrijft men in het Hasselts kemeedzje (Nl. comedie, huichelarij) en abat-jour (Nl. lampekap). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|