hem besteld, en dat is nu zijn dagelijks werk en zijn leven: hij snijdt, met innig, onaangeleerd artistiek gevoel, kikkertjes, visjes, kevertjes uit hout en uit hoorn.
Hid is arm en van nature fijn-beschaafd. Hij staat daar, heel alleen, in een omgeving, die niets van zijn ziel en zijn streven begrijpt. Hij heeft een mooie, zachte Christuskop met zwarte baard en donkere ogen, waarin goedheid en nobele hartstocht tintelen. Hij kent niemand, heeft geen enkele aanraking met andere kunstenaars: hij leeft en is gelukkig in en met zijn eigen werk.
Wat zal er van hem worden! Zal het zich tot iets heel groots in hem ontwikkelen; of zal hij 't nooit verder brengen dan tot waar hij nu is? Hij lijkt me een van die zeldzaam-uitverkorenen en wel dikwijls tragisch-droeve wezens die, ofwel de hoogste kimmen van 't genie bereiken, ofwel sterven onder de smart van al het grootse dat in hen woelt zonder dat ze 't kunnen uitdrukken.