licht bevend, maar steeds kalm-beslist. En met een plotse ruk brak hij het onderhoud af en verliet de kamer.
De echte waarheid, die madame Verpoest nog niet vermoedde, was dat hij Euzeke had teruggezien!
Op een vroege avond, kort na de begrafenis van zijn vader, was hij, door een ontembare aandrang gestuwd, naar Jeannettes huisje toegehold. Hij moest, hij wilde weten; niets kon hem meer schelen, de onzekerheid brak hem op, de wroeging vermoordde zijn hart; en als een gek was hij daar binnengestormd:
- Zjanitte, woar es Euzenie? Leef ze nog of es ze duud? Als 't u belieft, als 't u belieft, zeg het mij. 'k Voele mij zot worde!...
En daar, op 't stille, kleine kamertje, had hij haar met het kind, zijn kind, gevonden; en onder snikken en smeken en tussen, had de tiranniek dringende verzoening plaatsgehad.
- O! mijn Euzeke! mijn Euzeke! mijn Euzeke! had hij onbedaarlijk gesnikt en gesmeekt en gekust. En plechtige had hij haar eeuwige trouw en steun gezworen, gezworen, dat niets noch niemand hen nog scheiden zou; gezworen, dat men hem eerder voor haar voeten dood zou hakken, dan hem voortaan nog van haar te scheiden.
Hoe hij bij haar blijven zou, wat hij met haar doen zou, of hij nu dan later met haar trouwen zou of anders voor haar zorgen, was niet gezegd, en kwam er ook niet op aan: hij was terug en bleef de hare, voor altijd, tot de dood.
En dat was 't enige, en dat was alles!
- Wel Hiere Godheid toch! Da 'k dá nog mag beleve! da 'k dá nog mag beleve! had Jeannette met tranende ogen en in elkaar geslagen handen uitgesnikt.
En zij was een potfles punch gaan halen, van de beste en de duurste, om dáár eens op te drinken...