V
Tegen het einde van de winter werd meneer de pastoor enigszins ongesteld. Hij leed onder benauwdheden, sliep weinig, verloor zijn eetlust; en zelfs zijn humeur, dat altijd zo opgewekt en vrolijk was, werd korzelig en chagrijnig. Juffrouw Constance, zeer ongerust over die onverwachte tegenspoed, die eensklaps hun geluk bedreigde, verzon tevergeefs allerlei geraffineerde keukenmiddeltjes om hem wat op te fleuren; hij liep afgetrokken en bekommerd, met gefronste wenkbrauwen, voor haar toeschietelijke zorgen weg; en toen zij er ten slotte op aandrong om de dokter te laten komen, werd hij dadelijk heel boos en riep op bitse toon, dat zij hem met rust moest laten.
Dat duurde zo ettelijke, eindeloze weken; en juffrouw Constance, volkomen ontredderd, dacht er ernstig over na, heimelijk in de stad monseigneur de bisschop te gaan raadplegen, toen haar broer, op een ochtend, plotseling als een ander mens beneden kwam: opgewekt, glimlachend, met frisse wangen en rustige ogen, als een die na lange, zware, innerlijke strijd, een decisieve en gelukkige oplossing gevonden heeft. Het wekenlang wanhopig Ezelken wist niet wat haar overkwam; zij kon haar eigen ogen en oren niet geloven; zij zag hem, helemaal opgefleurd, met lichte, veerkrachtige stap over de vloer lopen; zij hoorde hem zeggen, hij die sinds dagen haast niets meer gebruikte, dat hij een razende honger had en iets versterkends wilde nemen; en hij ging naar de keuken zijn ontbijt bestellen, terloops zelfs met Céline een grapje makend, wat juffer Constance wel minder gepast vond, maar waarvoor zij zich echter in haar eigen, overgelukkige heropleving, niet al te zeer ergerde. Al dagen en dagen had ze, op haar slaapkamer, bij het Lievevrouwebeeld, kaarsjes doen branden en smeekgebeden voor zijn ge-