‘'t Es die corcé,’ klaagde zij; ‘'k en ben doar nie aan geweune.’
‘Kijk rond ou,’ zei hij. ‘Al die damen droagen toch corsets; en zie ne kier hoe rechte da z' ulder houên.’
En zij keek om zich heen, maar met oogen van bijna angstige verbauwereerdheid. Zij zag die dames loopen, kaarsrecht, ruischend van zijde, met vlugge, flinke, klinkende passen over het effen asfalt. De oogen keken brutaal, de gezichten en de haren waren gepoeierd en geverfd; en enorme hoeden, met wapperende voiletten van de schelste kleuren, stonden als gek-overdreven tooisels op haar hoofd.
‘Ge 'n zoedt toch zeker nie willen da 'k er azèù uitzie!’ riep ze, verontwaardigd.
Neen; dat wou hij zeker niet. Maar toch: 't gemak van bewegen, dàt wou hij wèl. ‘Recht-houden, korte, vluggere passen, armen niet slap langs het lijf laten hangen,’ herhaalde hij telkens. En hij bracht haar in groote magazijnen, waar hij haar nieuwe kleeren, mantels, hoeden, handschoenen, laarzen liet koopen. Ook het ondergoed moest heelemaal vernieuwd. ‘Alles veel lichter, dunner, fijner,’ zei hij.
Aan table d'hôte durfde hij met haar nog niet komen. Zij gebruikten hun maaltijden aan aparte tafeltjes in restaurants of, half uitgekleed, in sensueel-verliefde intimiteit op hun kamer, waar hij haar léérde eten.