heid, die door Smuls flinke en krachtige bekwaamheid op Alfons' gemoed heilzaam werkte. Die rust en zekerheid waardeerde zij te meer nu ze weer spoedig haar verlossing te gemoet zag. Evenmin als Alfons ware zij op 't oogenblik in staat geweest voor de eigenlijke zaken van de boerderij doelmatig handelend op te treden en zoo gebeurde het bijna van zelf en onvermijdelijk dat alles meer en meer door den sterken en actieven Smul bedisseld en beredderd werd.
In het begin kwam hij nog telkens aan Alfons vragen: ‘Baas, zouden we dit of dat niet doen? Zou het geen tijd worden om hier-of-daar mee te beginnen?’ Doch Alfons was vanwege zijn ziekelijken toestand niet altijd op de hoogte om te beslissen en zoo kwam het meer dan eens voor dat hij zelf aan Smul moest vragen hoe die er over dacht en wat hij zou aanraden te doen. Zoo ging het toen het gras gemaaid moest worden en ook later toen het tijd werd om het koren in te oogsten. Smul was het die besliste, die de maaiers ging ontbieden en de noodige bevelen uitdeelde. Van 't paard trok Alfons zich heelemaal niets meer aan; dat was in Smuls handen en deze zou wellicht niet geduld hebben dat een ander, zelfs de baas niet, zich er nog mee bemoeide. Hij was er weer mee bij den hengst geweest, op een door hem alleen gunstig geacht oogenblik; en weldra leed het geen twijfel meer, dat de merrie veulen droeg.
Maar nu gebeurde 't dat Smul, in zijn toenemende, algemeene bazigheid, zich ook met den koestal ging bemoeien, wat speciaal Vaprijskens werk was,