lawaai en een spektakel, waar het Ezelken van schrikte, toen zij, in de huiskamer gekomen, door het tuinraam keek.
Een haan! Daar liep en vloog en fladderde een groote, wilde haan onder de kippen! 't Was of er een orkaan in woedde. Hij snelde hartstochtelijk, met over den grond sleepende vlerken, van de eene krijschend-wegvluchtende kip naar de andere, als om ze te vermoorden. De veeren stoven er bij op, de verwilderde hennen vlogen in hun angst tegen de muren aan, en af en toe stond de haan midden in den schrik- en warboel pal, rekte zijn hals uit en kraaide oorverscheurend, met draaiende oogen, om dan dadelijk weer zijn woeste driftjacht te hervatten.
- Och Hier, och God! riep 't Ezelken met in elkaar geslagen handen. En zij spoedde zich buiten, angstig naar Stansken roepend.
Maar toen zij op het koertje was trof haar, in een afgezonderd gedeelte der volière, een niet minder akelig schouwspel.
Daar waren de konijnen aan den gang. Als gek sprongen zij door elkaar, wippend, struikelend, heen en weer over elkander buitelend en af en toe ging er uit een hoek een schril en langgerekt gepiep op, alsof er een de keel werd toegeworgd.
- Stansken! Stansken! gilde 't Ezelken hoe langer hoe angstiger.
Stansken, die bij haar vader achter in den tuin was, kwam haastig aangeloopen.