Meneer de notaris knikte glimlachend met het hoofd, als om te beduiden dat hij er alles vanaf wist en vroeg met gedempte stem of er soms in huis een schut te vinden was, dat vóór het doodsbed kon geschoven worden.
Aamlie ging er een halen.
Toen opende meneer de notaris de kast en haalde er een blikken trommel uit, waarmee hij aan de tafel, bij het tuinraam, ging zitten.
De anderen volgden hem en namen naast hem, om de tafel, plaats.
Langzaam, met zijn mollige, witte handen, die nooit eenig ruw werk verricht hadden, opende meneer de notaris den trommel en nam er 't rood gelakt couvert uit, waarin het testament gesloten zat. Het liet hen allen zien, dat de zegels ongeschonden waren. Toen sneed hij 't netjes open, met zijn pennemes.
In de stille doodenkamer las hij met trage, duidelijke, ofschoon eenigszins gedempte stem, den inhoud voor. Het had niets akeligs, zooals het Ezelken eerst vreesde. Alles ging zoo stil, zoo natuurlijk, zoo kalm. De tegenwoordigheid der doode, half zichtbaar nog achter de vage schaduw van het schut, gaf niets geen griezelige noch be-