Nu ging ze in de week naar de mis niet weer. Hem nu nog te zien en te hooren, ware de wreedste der folteringen geweest. Nu bleef ze thuis, met vochtige oogen de mis lezend in haar dik gebedenboek; en 's zondags, als zij toch wel, wilde zij een goede christin blijven, ergens de mis hooren móést, liep zij, diep onder haar zwarten kapmantel verborgen, ruim een half uur daar vandaan, naar het naburig dorp ter kerk.
Wat er, sinds haar vertrek, met hem en in de pastorij gebeurde, wilde zij eerst niet weten; maar door juffer Toria, die zich hartstochtelijk op de hoogte trachtte te houden, hoorde zij toch, haars ondanks, 't een en 't ander.
Juff er Toria, namelijk, was op den inval gekomen, Marcellien, haar tuinman, die oud en sukkelig werd, een hulp te geven, en daarvoor had zij 't Puipken uitgekozen.
Driemaal in de week: maandags, woensdags en vrijdags, kwam 't Puipken nu bij de oude kwezel werken, en op die dagen was juffer Toria meer in haar tuin dan binnenshuis. Eerst begon zij met voorzichtig en van verre confidenties uit te lokken, maar naarmate zij merkte dat het schuwe Puipken op die wijze niets losliet, werd zij gaande-