| |
| |
| |
Gezangen van ds J.W. Bussingh. No. XX.
De grootmoedige christen.
Zangwijze: Gezangboek voor de Luthersche Kerk te Rotterdam: Lied 17.
De mensch, van menschenvrees ontheven,
Die aen de Godheid hulde biedt,
Zie zich van aerdsche hulp begeven,
Maer wantrouwd aen Gods bijstand niet,
Neen, is, in 't nijpendst van den nood,
Als Mensch, als Held, als Christen groot.
| |
| |
De donder brull', - de stormen ruischen, -
De bliksem treffe, op Gods gebod,
Het aerdrijk beev', - de golven bruischen,
De Christen is gerust in God:
Hij weet, wanneer het God gebiedt,
Dan roert zich 't zwakke schepsel niet. -
De wenk der Almacht te weêrstreven,
Te morren onder tegenheên,
Zich zelven 't misdrijf te vergeven,
Dit vreest hij, maer ook dit alleen.
De zondaer kniele als slaef ter neêr,
De Christen vreest, als kind, den Heer.
| |
| |
De toorn of gunst der aerdsche Goden,
Is eenerlei voor 's Christens hart;
God is zijn toevlucht in zijn noden,
Zijn Zon, zijn Schild, zijn Troost in smart.
Hij, die op nietig vleesch vertrouwd,
Heeft op een wank'lend riet gebouwd.
Vervolgt de vijand 's Christens leven,
Treft hem zijn's haters hoon of pijn; -
Wat is des Christens doel? - Vergeven,
Beminnen, - God gelijk te zijn, -
Hoe wreed het doel zijn's haters is,
Te bidden om vergiffenis.
| |
| |
Wil hem de weereld dweper heten,
Hij draegt en hij veracht dien spot. -
Wat is zijn troost? - Een kalm geweten! -
Wat is zijn roem? - 'k Ben kind van God! -
De tranen, die de Christen schreit,
Zijn tekens van erkent'lijkheid.
Ja, steeds gemoedigd, wel te vreden,
Verslijt hij zijnen levenstijd,
Niet hopeloos in tegenheden,
In heil niet al te zeer verblijd:
Hij toont, in vreugd en droefenis,
Hoe groot, hoe sterk de Godsvriend is, -
| |
| |
ô jesus! - Steun van 't zuchtend harte,
Beziel mij met Uw' heldenmoed,
Dat ik het leed der weereld tarte,
Gelovig streev' naer 't hoogste goed! -
Triömf! - 'k Geloof! - Mijn vrees verdwijn'! -
'k Zal strijder en verwinnaer zijn.
|
|