teregt gekomen, had de direktie van het Bataviaasch Genootschap, die het boek uitgaf en daaraan vele duizende guldens verspilde, eene waarschuwing moeten zijn. Hollandsche boeken te Colombo, Javaansche te Serampore, Maleische te Singapore, te Malakka, of weleer te Benkoelen gedrukt, vallen niet, zelfs niet als aanhangsel, in het kader eener N.I. bibliografie naar de boekhouders-opvatting van den schrijver der Proeve. Nog veel minder schenkt hij aandacht aan hetgeen in vroeger en later tijd te Amsterdam, te Rotterdam, te Haarlem, te Leiden en over het algemeen in Nederland of in Europa gedrukt is. Alleen wat in het tegenwoordig Nederlandsch-Indie het licht aanschouwde heeft waarde voor hem; en daarin gelijkt hij den koster der Nederlandsche dorpskerk, die weinig dingen op aarde bezienswaardiger vond dan het door den schoolmeester der plaats met de pen geteekend psalmen- en gezangenboek, bij de openbare godsdienstoefeningen in gebruik: woorden, balken en noten in kluis. Op zulke grondslagen en binnen zulke grenzen is geene voor de wetenschap vruchtbare biblografie van N.I. bestaanbaar. Een armoedige inhoud wordt door praal van wetenschappelijke termen niet vergoed. Vochtigheid en insekten, dat weet ieder, voeren in Indie strijd tegen de boeken; doch den schrijver der Proeve is die taal te eenvoudig. Hii zegt: ‘N.I. is een land waar het bewaren van boeken door climatologische en entomologische invloeden zeer belemmerd wordt.’ Wij gelooven gaarne dat het voor de leden der Direktie onderling moeijelijk is, elkanders ter uitgave aangeboden werk te kritiseren. Een indiskreet medelid heeft daardoor tegenover de algemeene welwillendheid vrij spel. Doch mag ter wille van zulke beweegredenen de algemeene kas van het Genootschap blindelings worden aangesproken? De katalogussen van Mr. Van der Chijs, als wier voortzetting men zijne Ned. Indische bibliografie te beschouwen heeft, zijn van dien aard dat zij even goed door een welonderwezen Inlandsch kind hadden kunnen zamengesteld worden. Niettemin hebben zij volgens eene gematigde berekening, met inbegrip der nu verschenen Proeve, het Genootschap tusschen de tien- en twaalfduizend gulden gekost. Ons dunkt, het wordt tijd dat