Litterarische fantasien en kritieken. Deel 25
(1884)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 96]
| |
Henry Murger.De fransche romantiek van den tegenwoordigen tijd, het fransche drama daaronder mede begrepen, is zij immoreel, is zij ongodsdienstig? Toestemmend is in Frankrijk-zelf, nu juist vier jaren geleden, deze vraag beantwoord en met vuur beantwoord geworden door den heer Eugène Poitou, raadsheer in het keizerlijk geregtshof te Angers; wiens werk - Du roman et du théatre contemporains et de leur influence sur les moeurs - het Instituut, bij monde der ‘Académie des sciences morales et politiques’ in Mei 1857 met goud bekroonde. Velen misschien, waar het om de afdwalingen der hedendaagsche fransche litteratuur te doen is, zullen liever de boetpredikaties van Gustave Planche lezen, of van Emile Montégut, of van Jules Janin. Deze mannen van het vak, hoe onzacht ook en onverbiddelijk in het oordeelen, paren niettemin aan hunne gestrengheid eene zekere mate van barmhartigheid; of laat mij liever zeggen, hun aangeboren en geoefende zin voor het schoone vrijwaart hen voor eenzijdigheden waartoe de censor, die niet tevens schrijver van beroep en kunstenaar is, zoo ligt vervalt. Doch al herkent men vaak in de vonnissen van Eugène Poitou den aangestelden raadsheer, den regter, den scherpregter bijna, menigvuldiger zelfs dan ons lief of dan uit een zuiver letterkundig oogpunt verdedigbaar is, toch is zijn boek merkwaardig en leerzaam. Zullen wij met kennis van zaken en regtvaardig oordeelen over den franschen geest van den dag, dan mogen wij Hol- | |
[pagina 97]
| |
landers een geschrift als dat van den heer Poitou niet ongelezen laten. Wij kunnen er uit leeren dat wij met ons maatschappelijk puritanisme niet alléén staan in Europa, dat wij de éénigen niet zijn die in naam der goede zeden bedenkelijk het hoofd schudden over de rigting der moderne letterkunde in Frankrijk, en dat uit den boezem zelf der fransche wereld (audi et alteram partem!) tegen deze rigting minstens even krachtige stemmen opgaan als bij ons. De fransche romanschrijvers, hoe ook gelezen en verslonden, hebben op ver na de geheele fransche maatschappij niet in. Hunne heerschappij over de openbare meening is geenszins onverdeeld. Tegen hen over, mannen als Ernest Renan en Jules Simon (apostels inderdaad, en die zich met de hoogste godsdienstige en zedekundige problemen bezig houden) niet eenmaal medegerekend, staat eene ongetelde partij; beweegt zich eene wereld van nuchtere werkelijkheidslieden, lieden zonder hartstogten, zonder avonturen, niet romanesk hoegenaamd, de bezonnenheid in persoon, mannen die over de zeden en gewrochten der Parijsche kunstenaarswereld eveneens denken als wij; in één woord, eerzame huisvaders en weduwnaars en vrijgezellen, zoo streng van beginselen en onberispelijk van wandel als men in Holland durft meenen. Tot deze klasse der protesterenden behoort onder velen de oud-minister Guizot, een door en door plegtig man, een type van voorvaderlijke hollandsche deftigheid; en men behoeft zijn boekje L'amour dans le mariage slechts in te zien, om te vernemen dat hij met al wat in hem is zich aankant tegen de uitspattingen der fantasie van zijne tijd- en landgenooten de romanschrijvers. Ook Eugène Poitou, ofschoon minder beroemd, strijdt onder deze vanen en heeft daarom aanspraak op onze sympathie. Kwam hij in Holland, en las hij in onze beschaafde kringen zijne strafrede tegen de fransche letterkunde voor, hij zou overal met onverdeelden bijval worden aangehoord. Het weinige dat ik over Henry Murger wensch te zeggen, den vroeggestorvene - Poitou noemt hem niet, en wij zijn er des te vrijer in onze bewegingen om - moge aangemerkt worden als eene bijdrage tot de beantwoording der zoo even | |
[pagina 98]
| |
opgeworpen kwestie. Intusschen zal men niet laken, dat aan dit weinige iets vooraf ga tot kenschetsing van den dichter en zijnen arbeid in het gemeen. | |
ISedert Béranger's begrafenis in Julij zeven-en-vijftig, veeleer die eens konings dan van een liedjeszanger - doch hadden voor sommige liedekens van dezen zanger koningen dan ook bijwijlen niet gebeefd op hunnen troon? - is geen van Frankrijks letterkundigen, na hem op rijper of jeugdiger leeftijd opgeroepen uit den strijd, met zoo groote plegtigheid of te midden eener zoo algemeene en eervolle deelneming ter aarde besteld als de nog geen veertigjarige Henry Murger. ‘Nommer ceux qui formaient le cortège,’ schreef Théophile Gautier, ‘ce serait faire le dénombrement complet de la littérature, des arts, et de la critique.’ Het was een sombere winterdag in den aanvang dezes jaars: ‘Un temps sombre, un ciel estompé de brouillard, une terre détrempée, ajoutaient à l'impression lugubre; et la nature, souvent ironique, semblait cette fois partager la tristesse des hommes.’ Doch zóó groot, in weerwil dezer ongunstige omstandigheden, was de schare der aanzienlijken die met ontblooten hoofde en te voet den ontslapen kunstenaar uitgeleide deed naar het kerkhof, dat eene vrouw des volks, dien eindeloozen optogt ziende, tot haren buurman zeide: ‘C'est sans doute le convoi de quelque millionnaire!’ Intusschen is Murger nooit in éénig opzigt een millionnair geweest - tenzij dan, gedurende de eerste helft zijner letterkundige loopbaan, in teleurstellingen en beproevingen. Zijn leven was dat van den Parijschen kunstenaar en hij stierf in een gasthuis. Te onbezorgd van natuur om veel aan de toekomst te denken, niet produktief genoeg om met zijne versjes en novellen fortuin te maken, te eerbiedig jegens de kunst om geld te slaan van zijn talent, bleef, zelfs toen hij beroemd en populair was geworden, betrekkelijke armoede zijn deel; terwijl het gemis van een eigen huiselijken kring, bij het opkomen der ziekte waaraan hij bezweek, hem een verple- | |
[pagina 99]
| |
gingsoord deed zoeken in la maison Dubois, de stedelijke krankeninrigting van het Faubourg Saint-Denis. Jules Janin, in het artikel door hem aan Murger's nagedachtenis gewijd, heeft (het zij met allen eerbied gezegd) wel een weinig doorgedraafd op het thema: ‘Henry Murger est mort a l'hôpital;’ en Fiorentino, de feuilletonnist van den Siècle, heeft zijnen ambtgenoot der Débats hieromtrent ongezocht teregt gewezen. Ga naar voetnoot1 Doch al leed Murger in de laatste tien jaren van zijn kunstenaarsleven aan niets gebrek, en al is hij gedurende zijne jongste ziekte het voorwerp van duizend kleine zorgen en oplettendheden geweest - ook eene vrouwelijke hand, en die hem dierbaar was, heeft in zijnen doodstrijd hem ondersteund en hem de oogen helpen sluiten - rijkdom noch weelde heeft hij ooit gekend. Ook als dichter en romanschrijver behoorde Murger veeleer tot de klasse der welgestelden dan der groote kapitalisten. Balzac en Eugène Sue, Frédéric Soulié en George Sand en Alexandre Dumas, bezaten weleer, en bezitten nog heden voor een deel, eene oneindig zeldzamer produktiviteit. De omvang hunner scheppingen, de ruimte hunner kaders, de verscheidenheid der stoffen door hen behandeld, wijzen hun in de fransche litteratuur eene geheel andere plaats aan. Murger's letterkundige nalatenschap is klein van omvang - een tien- of twaalftal novellen, een deel schetsen naar het leven der Parijsche artisten-wereld, twee of drie tooneelstukken, een kleine bundel gedichten, ziedaar al; en om deze soberheid in het voortbrengen, zoowel als om de enge grenzen waarbinnen zijne dichterlijke verbeelding bij voorkeur zich beweegt en vermeit, zou men hem, afgezien van al het overige, naast Alfred de Vigny moeten plaatsen, of naast Émile Souvestre. Doch waartoe langer naar eene geschikte | |
[pagina 100]
| |
vergelijking gezocht? De geschiktste van alle ligt voor de hand en biedt zich van zelve aan: Alfred de Musset. Er is niemand onder onze lezers wien het sonnet niet heugt waarmede Musset zijn Spectacle dans un Fauteuil opent: Figure-toi, Lecteur, que ton mauvais génie
T'a fait prendre ce soir un billet d'opéra.
Te voilà devenu parterre ou galerie,
Et tu ne sais pas trop ce qu'on te chantera.
Il se peut qu'on t'amuse, il se peut qu'on t'ennuie;
II se peut que l'on pleure, à moins que l'on ne rie:
Et le terme moyen, c'est que l'on bâillera.
Qu'importe? c'est la mode, et le temps passera.
Mon livre, ami Lecteur, t'offre une chance égale,
Il te coûte à peu près ce que coûte
une stalle,
Ouvre-le sans colère, et lis-le d'un bon oeil.
Qu'il te déplaise ou non, ferme-le sans rancune;
Un spectacle ennuyeux est chose assez commune,
Et tu verras le mien sans quitter ton fauteuil.
Dit is, niet waar? een karakteristiek gedichtje; een dergene waaruit Musset wordt geproefd en gekend. Niet de gansche Musset, met al zijne hoogten en diepten; doch niettemin die zekere manier van hem die hij nergens verzaakt en waaraan men hem onder duizenden zou weten uit te vinden. Schrijf nu onder dit versje de toespraak aan den lezer die aan Murger's Nuits d'Hiver ten voorrede dient, en aanstonds wordt de naauwe verwantschap van beide talenten en beide geestesrigtingen openbaar. Ami lecteur, qui viens d'entrer dans la boutique
Où l'on vend ce volume, et qui l'as acheté
Sans marchander d'un sou, malgré son prix modique -
Sois béni, bon lecteur, dans ta
postérité!
Que ton épouse reste économe et pudique;
Que le fruit de son sein soit ton portrait flatté,
Sans retouche, - et, pareille à la matrone antique,
Qu'elle marque le linge et fasse bien le thé!
| |
[pagina 101]
| |
Que ton cellier soit plein du vin de la
comète!
Qu'on ne t'emprunte pas d'argent - et qu'on t'en
prête!
Que le brelan te suive autour des tapis verts;
Et qu'un jour sur ta tombe, en marbre de Carrare,
Un burin d'or inscrive; hic jacet - l'homme rare
Qui payait d'un écu trois cents pages de vers!
Musset en Murger - groot was tusschen beiden de overeenkomst; doch ook het verschil is in sommige opzigten groot. Théodore Pelloquet vangt in dezer voege zijne korte levensbeschrijving aan: ‘Henry Murger naquit en 1822, de parents obscurs et pauvres qui ne pûrent lui faire donner qu'une éducation élémentaire, semblable à celle de presque tous les enfants du peuple. Dès l'âge de quatorze à quinze ans, il dut chercher les moyens de gagner sa vie et il entra dans une étude d'avoué, en qualité de petit clerc.’ Musset's aanzienlijke geboorte en beschaafde opvoeding legden voor zijne toekomstige vorming een geheel anderen grondslag; zij openden hem bovendien, van zijn eerste optreden in de letterkundige wereld af aan, een veel schitterender kring. Getuige zijne voortreffelijke Brieven over het romantisme, reeds vóór meer dan twintig jaren in de Revue des Deux Mondes opgenomen, werd Musset vroegtijdig ingewijd in de schoonheden der antieke wereld. Hetgeen hij daar onder meer van Aristophanes zegt verraadt een bereids gevormden smaak en teekent inzigt in de verborgenheden der oudheid. Murger daarentegen heeft nooit eenige de minste klassieke opleiding genoten. Zijne litterarische wetenschap bepaalde zich tot de kennis der beroemdste tijd- en landgenooten; tot hetgeen hij daarvan als in het voorbijgaan opdeed tijdens hij, nog een knaap, als partikulier sekretaris in dienst trad van een russisch edelman, die hem tot zijn voorlezer gebruikte. De school van Victor Hugo was destijds in vollen bloei; en het mag een wonder heeten dat Murger, in stede van onder zulke omstandigheden een slaafsch navolger te worden, den aanleg die in hem was zoo oorspronkelijk bewaard en zoo zelfstandig ontwikkeld heeft. Het bewijst althans voor zijn gezonden smaak | |
[pagina 102]
| |
dat Musset de éénige was wiens manier hij overnam - zonder hem na te bootsen, wel is waar, doch ook zonder hem te evenaren. Op dit laatste leggen wij den klemtoon. Murger zal blijven leven; daar zijn er, onder zijne gedichten en novellen, die uitmunten door verwonderlijke schoonheid; bladzijden van grooter dichterlijke waarde dan al hetgeen in den laatsten tijd uit Frankrijk tot ons kwam; strofen en episoden die geenszins voor Musset behoeven te wijken. Doch van de lier van dézen zanger klonken toonen, niet zoozeer weemoediger of bevalliger dan Murger aan de zijne ontlokte - want ook bij den schijnbaar zoo levenslustigen schrijver der Scènes de la vie de Bohème lag op den bodem der ziel de herinnering aan smartelijke levenservaringen, en zijn dichterlijk talent wist die op meesterlijke wijze te idealiseren - doch voller, krachtiger, verhevener; toonen die meer naar waarheid even zoo vele kreten der menschelijke ziel mogen heeten. Kortom, wie met ons inzonderheid om zijne elegiën aan Musset de eerste plaats inruimt onder de fransche dichters van na de Julij-revolutie, zal voor Murger, wiens populariteit zoo veel grooter was dan die van Musset, op niet meer dan eene tweede of derde aanspraak maken; gelijk tevens niemand ontkennen zal dat noch Murger's Bonhomme Jadis noch zijn Serment d'Horace, hoe fijn ook van teekening en uitdrukking, op den duur kunnen wedijveren met die Comédies et Proverbes van Alfred de Musset, waarin alles wat geest en distinctie vermogen gepaard gaat somtijds - gelijk in Fantasio - met de stoutste conceptie. Elks persoonlijkheid - en hiermede verlaten wij het gebied van karakteristiek en vergelijking - concentreert zich in zijne levensbeschouwing. Gelijk deze is, zoo is hij zelf. Is hij dichter en romanschrijver, zooals Henry Murger, het zal niet alleen des te gemakkelijker vallen hem uit zijne levensbeschouwing te leeren kennen - want veel nadrukkelijker en herkenbaarder dan bij gewone stervelingen verraadt zich zijn inwendige mensch door zijne werken - maar het zal ook billijk wezen hem daarnaar te beoordeelen. Sommigen beweren dat men zoodoende den mensch en den kunstenaar | |
[pagina 103]
| |
wederregtelijk met elkander verwart, de fouten van den één verhaalt op den ander, en in één woord op het gebied van het schoone een maatstaf overbrengt die alleen te huis behoort op dat van moraal en kerkgeloof. Weet gij niet, vragen zij - en dus vragend ontkennen zij dat iemand regt zou hebben de door ons in den aanvang opgeworpen kwestie ernstig in behandeling te brengen - weet gij niet dat Bossuet, in naam van godsdienst en goede zeden, het doemvonnis uitgesproken heeft over Molière, en dat elk die den kunstenaar en diens arbeid aan iets anders toetst als aan de wetten der kunst, tot dezelfde bisschoppelijke fout, dezelfde misdaad van gekwetste majesteit vervalt? Ik antwoord: luisterrijker dan de nakomelingschap Molière heeft gewroken van Bossuet's hoon, kan niemand gewroken worden. Doch laat het hier nu dan ook bij blijven; deze vernedering van den prelaat zij der beleedigde muze genoeg, en niemand ontkenne voortaan het betrekkelijk goed regt van 't bisschops-anathema. Gelijk toch elk absoluut oordeel de kiem in zich besluit eener absurditeit, desgelijks is het eene dwaasheid de scheiding tusschen mensch en kunstenaar te ontheffen aan de sfeer van het relatieve en te zeggen: tusschen deze twee bestaat geene gemeenschap hoegenaamd. In stede van dus redenerend de fout van Bossuet te mijden, begaat men haar zelf onder een anderen vorm. Nimmer wel is waar zal ons bijzonder kerkgeloof, nimmer onze overleveringsmoraal, onze toetssteen mogen zijn bij het beoordeelen van den kunstenaarsarbeid zoo min van andersdenkenden als van geloofsgenooten; doch wanneer gij mij het regt betwist onderzoek te doen naar de levensbeschouwing eens dichters, eens schilders, eens toonkunstenaars - niet derhalve naar het doopwater dat al of niet weleer zijn voorhoofd bevochtigde, niet naar de specifieke zedewet waaronder hij opgroeide, niet naar de gebeden die om zijn sterfbed ruischten, maar enkel en alleen naar zijne opvatting van het leven, naar zijne meening omtrent de roeping van man en vrouw, van jongeling en grijsaard, naar zijn oordeel over hart en verstand, over verbeelding en wijsheid, over vreugde en smart - indien gij niet gedoogt dat ik aan hem en aan | |
[pagina 104]
| |
zijnen arbeid dien maatstaf aanlegge en des noods beide daarnaar vonnisse, dan zeg ik dat gij buiten de menschelijkheid en mitsdien buiten de waarheid staat. | |
IIDe Scènes de la vie de Bohème - wij kunnen de bijna onbeperkte geestdrift, de klimmende bewondering, opgewekt door dit populairste en welligt amusantste van alle Murger's geschriften, bezwaarlijk deelen. Jules Janin vermaant ons tot omzigtigheid in het oordeelen: ‘Il est partout’, zegt hij, ‘ce livre de la bohème. Il a déjà charmé la jeunesse de deux générations. La troisième arrive, et déjà le sait par coeur. La bohème de Henry Murger et les chansons de Béranger sont les vrais premiers chapitres du Code civil et des leçons de Galien. Vous aurez beau faire et déclamer, le livre existe, il est adopté, rien ne saurait en distraire les hommes de la génération qui s'en va, moins encore les hommes de la génération prochaine.’ Jules Janin admireert dit boek met eene bijna kinderlijke admiratie: ‘Les Scènes de la bohème représentent un livre étrange, où chaque chapitre est une oeuvre à part, et cependant s'unit si bien au chapitre qui précède, au chapitre suivant, que, sans commentaire et sans liaison apparente, ces divers chapitres ont formé tout de suite un livre, un des livres les plus gais, les plus naïfs, les plus vraiment amoureux, bon plaisants et jolis de ce siècle des fantaisies. A chaque page, on rencontre, empêtré dans le même embarras et faisant une chasse acharnée à cet animal féroce appelé la pièce de cinq francs, tantôt un peintre et tantót un poëte; un autre jour, c'est un philosophe en proie à toutes les ambitions du terme, du dîner, du tabac, du petit verre et de la tasse de café. Quels ennemis du propriétaire et du portier, ces bohèmes de Murger! quels fins limiers de la rue, et quels chanteurs de la mansarde! ajoutez: quels fermes croyants en la Providence, et quels enfants gâtés du hasard!’ Jules Janin is van oordeel dat deze studenten-typen van den Klikspaan der Parijsche kunstenaarswereld even zoo- | |
[pagina 105]
| |
vele beelden of tooneelen vol gezonden levenslust zijn: ‘Ses héros, ses enfants, ses frères les bohèmes, Henry Murger ne les a pas fardés; ils sont plutôt laids que beaux, assez mal bâtis et mal tournés, surtout mal vêtus; mais ils sont jeunes et surtout ils sont gais. lls ont le sourire à la lèvre, le feu dans les yeux et de l'espoir plein le coeur. Si trop souvent ils vont pataugeant dans la boue, ils pataugent fièrement, non pas en mendiants, mais en cyniques, en philosophes, en railleurs, en bonnes gens. lls sont paresseux, mais paresseux avec délices; ils évitent la peine, ils ne songent pas à la récompense. Heureux, ils font un bruit du diable, et, malheureux, ils se résignent.’ Kennelijk is het niet uitsluitend de kunstregter die aldus spreekt; het is tevens, in den algemeensten zin van het woord, de moralist. Jules Janin plaatst stilzwijgend op den voorgrond, en met hem gaan wij uit van het onmiskenbaar feit, dat Murger's typen onberispelijk van teekening zijn. De lijnen zijn met eene vaste hand getrokken, licht en bruin zijn geestig geschakeerd, het koloriet is schitterend. Doch 's dichters helden en heldinnen - zijn zij tevens, als levensidealen, hetgeen Janin beweert? Zijn zij in waarheid vrolijk, hebben zij hart? Is hun breken met de maatschappij en hare overleveringen, hun avontuurlijk bestaan, voldoende gemotiveerd? Is hunne mate van levensgenot aanzienlijker dan hetgeen jeugd en geest, onder gelijke of soortgelijke omstandigheden, aan anderen waarborgen? Zijn zij in hunne armoede rijker, in hunne ongebondenheid vrijer, in hunne zorgeloosheid wijzer en beter en gelukkiger? Of bijaldien zij dit niet zijn in den overtreffenden trap, zijn zij het althans in zich zelf? Théodore Pelloquet, die Murger persoonlijk en van nabij gekend heeft, beantwoordt deze vragen alle te zamen ontkennend. ‘Non’, zegt hij, ‘il n'est pas vrai que la Vie de Bohème soit un poëme de jeunesse, d'insouciance et de gaieté. C'est’, gaat hij voort, ‘c'est un livre malsain, faux souvent, où le vice grimace, où la jeunesse se farde comme une coquette surannée, où l'insouciance est feinte et cache non pas une paresse parfois poétique mais la lâche indolence de gens sans courage en sans talent.’ En het zedelijk karakter van Mur- | |
[pagina 106]
| |
ger's helden uit de kunstenaarswereld? ‘Ils se disent poëtes, artistes et savants; en réalité, ils n'aiment ni la science, ni la poésie, ni l'art. Ils ont pris le costume - plutôt le travestissement - des poëtes, des artistes et des savants, pour ne point faire un honnête métier, et pour ne pas ressembler aux bourgeois dont ils se moquent et dont la plupart valent mieux qu'eux. Voila ce que Murger aurait dû peindre et sans rien déguiser; il eût écrit une burlesque, mais pourtant navrante comédie et d'un utile enseignement.’ Heeft hij dit gedaan? heeft hij de luiheid berispt, het onvermogen doen uitkomen, ijdelheid en zelfzucht aan de kaak gesteld? ‘Il a essayé, au contraire - je ne l'en blâme pas, il n'avait jamais vu d'autres héros, et la lecture des grands maîtres ne lui avait pas fait connaître les glorieux modèles du temps passé - il a essayé de placer sur un piédestal, rehaussé d'arabesques et d'ornements ingénieux ses tristes personnages, d'agrandir leur taille et de donner du caractère et du pittoresque à leur allure et à leur physionomie. Il a su ainsi tromper beaucoup de gens, en se trompant lui-même. Mieux eût valu qu'il fît voir tout le grotesque de leurs prétentions, la vanité de leur existence et de leurs idées, aussi et surtout l'égoïsme incurable qui seul les guide et dicte leur conduite et leurs paradoxes saugrenus.’ Verdient het geene opmerking dat de helden der Vie de Bohème even zoo vele arme stumpers zijn, dagelijks worstelend met de ongunst der omstandigheden, en wordt hun cynisme aldus niet vergoelijkt zoowel als verklaard? ‘On a dit, pour tâcher de les rendre plus intéressants et plus aimables, qu'ils sont pauvres et qu'ils se moquent de leur pauvreté. Cela n'est pas vrai; ils raillent la richesse comme le renard affectait de mépriser les raisins. Leurs plaisaisanteries contre la fortune sont des mensonges, et qui cachent mal la vérité; au fond, ils n'ambitionnent rien autant que la richesse. Dans ce volume écrit, dit-on, en l'honneur des Gueux de l'art et de la poésie, je vois à chaque page des cantiques pleins d'effusion en l'honneur de l'argent et des billets de banque.’ Men zal toch niet ontkennen dat het eigenaardig spraakgebruik dezer geuzen van penseel en luit eene bijzondere aantrekkelijkheid bezit? dat de | |
[pagina 107]
| |
taal waarvan zij zich bedienen tintelt van oorspronkelijkheid? ‘La langue de ces gens ne vaut pas mieux que leurs sentiments; c'est un argot. Murger le parle souvent avec infiniment d'esprit, parfois de grâce; il lui donne parfois un tour d'une saveur étrange et qui séduit. C'est un grand malheur, car il a fait prendre à beaucoup de jeunes écrivains une sorte de pathos à la fois cynique, débraillé et précieux, pour une manière de style original et nouveau.’ Zoodat er welbezien, in dit veelgeprezen boek, noch talent, noch geest, noch gemoed te vinden is? ‘J'ai déjà dit qu'il y avait du talent dans ce livre, et je le répète; il y a aussi de l'esprit, très-brillant et trés-vif; des mots heureux, rendus dans un langage trop souvent plein de maniérisme et d'affectation. Il y a même du coeur, moins que ne le disent des amis maladroitement empressés - plus empressés que sincères - mais beaucoup plus que ne le prétendent des rigoristes un peu pédants. Seulement, le coeur se fourvoie dans ce monde interlope, aux prises avec ces amours malsains et ces Aspasies sans orthographe.’ Dit is het oordeel van een tegenstander, een vijand, een afgunstige voor het minst? ‘J'étais l'ami de Murger, et je m'en honore; cependant, je tiens pour une sorte d'impiété de prononcer des harangues menteuses, à côté d'une fosse fraîchement ouverte.’ En Murger zelf, hoe oordeelde hij in later jaren over het geschrift waarmede hij wel geen fortuin (de redactie van den Corsaire betaalde hem niet meer dan vijftien franken per feuilleton) maar toch voor het eerst zich een naam maakte? ‘On trouvera sans doute que j'ai dit beaucoup de mal de la Vie de Bohème; j'ai quelque raison de croire que Murger lui-même n'en pensait pas beaucoup plus de bien que moi. Toute sa vie il a fait effort depuis pour réagir contre certaines impressions que ce livre avait fait naître. Dans ses oeuvres postérieures comme dans sa conversation, il mettait un grand soin de marquer son estime pour les vertus et les mérites bourgeois, et son dégoût pour les affectations cyniques des faux artistes, peut-être même poussait parfois trop loin ses opinions nouvelles. Voilà ce qu'on ne saurait trop redire, car c'est une utile leçon! | |
[pagina 108]
| |
Ses moeurs, depuis longtemps, ne le cantonnaient pas, comme on l'a fort injustement écrit, dans la Bohème qu'il avait chantée.’ Wat er van dit laatste zij, als novellist is Murger werkelijk aan zijne gemaakte vrolijkheid gaandeweegs ontgroeid, heeft middel gevonden om zijne aangeboren droefgeestigheid mede op te nemen onder de gegevens waarover zijn talent beschikte, en is er meermalen in geslaagd de aandoenlijkheid van het treurspel te doen wassen op den bodem der klucht. Zulk eene tragedie is, aan het slot der Vie de Bohème, de ook elders opgenomen episode Le manchon de Francine; waarmede men vergelijke La biographie d'un Inconnu, levensberigt van een jonggestorven beeldhouwer, wiens herinnering aan Murger de halve grondstof voor zijne novelle leverde. Volkomen tragisch evenzeer is het uitnemend stukje La maîtresse aux mains rouges, te vinden in de Scènes de la vie de jeunesse. Doch niet-alleen in diepte en teederheid, ook in omvang heeft met den tijd Murger's gave zich ontwikkeld. Zijne omdolingen door de bosschen en omstreken van Fontainebleau, eene zoo geheel andere wereld als die der Parijsche straten en zolderkamertjes, hebben hem in aanraking gebragt met het landvolk aldaar, met dorpelingen, kolenbranders, steenwerkers, houthakkers en wilddieven. Een deel der alhier door hem gemaakte schetsen naar de natuur zijn door hem bijeengevat in den kleinen roman Le sabot rouge, een onafgewerkt verhaal, zonder waarde als geheel, laborerend aan het gebrek dat de Franschen noemen ‘manquer de souffle,’ doch waarin toestanden voorkomen even aangrijpend als roerend. Een ander, en verreweg het beste deel dier studiën naar het volksleven ten platten lande, heeft de stof geleverd tot Adeline Protat, ook bekend onder den meer algemeenen titel van Scènes de Campagne. Dit boekje, te zamen met Hélène (de tweede der drie novellen in den bundel Les buveurs d'eau), is de kroon van Murger's prozaschriften: men mist hier niet één van zijne talenten, gloed, vernuft, teekening, stijl, en wordt tevens aangenaam verrast door de ongestoorde reinheid van toon en tooneelen ten einde toe. Volkomen onschuldig is ook, | |
[pagina 109]
| |
alhoewel de vrolijkheid hier geheel op zichzelve staat en niet uitkomt tegen een achtergrond van weemoed of misanthropie, het regt blijgeestig komedietje Le serment d'Horace, Onder Murger's gedichten, waarover wij later afzonderlijk spreken en die zeer teregt zijn gekarakteriseerd geworden als ‘le dessus du panier’ van zijne letterkundige nalatenschap, komen er hier en daar enkele voor die men niet opzettelijk in handen zou geven aan jonge meisjes. Doch niet één in de kleine verzameling - en wij zouden toch niet willen dat de poëzie hare vleugelen knotte naar den maatstaf van hetgeen men geschikte lektuur voor dameskostscholen noemt? - niet één welligt dat niet de aandacht van den ernstigen man verdient. Eindelijk, om ook nog dit in rekening te brengen, er bestaan uit Murger's besten tijd een tweetal kritieken van hem: eene aankondiging van Émile Augier's tooneelspel La jeunesse, en (waardig gelezen te worden ook na Musset's verrassend Souper chez Madlle Rachel) eene beoordeeling van het kunstgenie dier beroemde en toen pas gestorven tragédienne. Niet slechts dus heeft het talent van onzen schrijver, sedert zijn optreden als fotograaf van het artistenleven in Frankrijks hoofdstad, eene aanmerkelijke uitbreiding en hervorming ondergaan, doch bij het schudden van den boom is ook bovendien der lezende wereld menige kostelijke vrucht in den schoot gevallen. Desniettemin komt onze geest bij voortduring in opstand tegen den zijnen. Al onderschreven wij in gedachten het oordeel door Théodore Pelloquet over de Scènes de la vie de Bohème geveld, de zaak is hiermede niet afgedaan. Ons toetreden tot dit vonnis diende enkel tot beperking van het terrein in kwestie binnen zekere grenzen. Één bestandeel der discussie werd aldus met gemeenschappelijk goedvinden buitengesloten - meer niet. Hapert het Murger aan godsdienstig gevoel? het tegendeel blijkt uit Un mauvais père, een der zeer fraaije hoofdstukjes van Adeline Protat. Mist hij oog of hart voor vrouwelijke reinheid? men zou, om dit met grond te kunnen beweren, verzuimd moeten hebben Hélène of, van de gedichten, Ma cousine Angèle te lezen. Weet hij geene zelfverloochening te waardeeren? in Le sabot rouge komt een boerenmeisje voor, Mélie geheeten, en eene | |
[pagina 110]
| |
steenwerkersvrouw bijgenaamd la Roussotte, die beiden eene goede hoeveelheid van deze christelijke deugd bezitten en ten toon spreiden. Kent hij de waarde van den arbeid niet? veeleer ligt in deze gedachte voor een deel de moraal der Vacances de Camille. Komt het onderscheid tusschen volharding en beginselloosheid niet voldoende bij hem uit? in het gedrag van den schilder Francis Bernier voor het minst, den onwaardigen Buveur d'eau, wordt dit onderscheid treffend in het licht gesteld. Betoont hij zich inschikkelijk wanneer de ondeugd optreedt in den vorm van geveinsdheid en loos overleg? Verre van dien; en op de ontbloote schouders van Madame Olympe, de oude boosaardige kokette, wordt aan deze soort van karakters eene gevoelige tuchtiging toegediend. Er is dus veel, zeer veel en meer dan hier werd opgenoemd, waaromtrent wij volkomen met Murger instemmen, afkeurend hetgeen hij laakt, prijzend hetgeen door hem wordt goedgekeurd. Zijne antipathie en zijne voorliefde zijn beurtelings de onze. Nergens werpt hij zich als zedemeester op; zijne roeping bragt dit niet mede. Het kan dus niet verwonderen dat niet aan elk zijner gedichten of verhalen eene bepaalde zedeles ten grondslag ligt. Toch is er in zijne geschriften menige bladzijde die den lezer wijzer en beter maakt; menige vooral die of tot heilzame droefgeestigheid stemt, of den mond zich doet ontplooijen tot een verkwikkelijken glimlach. Waarom dan is onze sympathie zoo in het geheel niet onverdeeld? waarom gaan wij verder en laten het niet blijven bij de woorden van afkeuring door den vriend en kunstbroeder gesproken? waarom, in het kort, komen wij ten stelligste in verzet tegen Murger's rigting, doorstralend in de groote meerderheid zijner novellen? De zaak kan door een voorbeeld worden opgehelderd. Claude Bertolin is de hoofdpersoon van den wederom zeer ongelijkmatig verdeelden roman Le pays latin. Claude, afkomstig uit Joigny in Bourgondie, neef en pupil eens braven priesters, stillekens doch met goedkeuring verloofd aan Angélique, dochter van den geneesheer Michelon, vertrekt op twintigjarigen leeftijd naar Parijs en zal daar studeren in de medicijnen. Onberispelijk van wandel, ijverig en uitsluitend beoefenaar zijner wetenschap, komt hij, na reeds geruimen tijd te midden der | |
[pagina 111]
| |
grootste afzondering in de wereldstad te hebben doorgebragt, door toedoen en tusschenkomst van een jong mensch die ziek ligt in een hospitaal - de wereld waarin wij ons verplaatst zien is die van een student of kandidaat in de medicijnen - in kennis met Mariette, voorheen Marianne, een jong en schoon en zeer ligtzinnig meisje dat hem hare zeer onstichtelijke geschiedenis verhaalt. Claude, door zijn eenzijdig kamer- en studie-leven van de werkelijkheid vervreemd, en in wiens hart bovendien door tijd en afstand de herinnering aan Angélique zich langzamerhand had uitgewischt of althans aanmerkelijk verzwakt was, voelt weldra bij zichzelven een begin van hartstogt voor Mariette opkomen. En het is hieruit dat de schrijver aanleiding neemt tot de volgende beschouwing: ‘L'éducation quasi-monastique que Claude avait reçue, s'ajoutant à certains préjugés exagérés, comme le sont presque toujours les appréciations des gens qui jugent les choses et les hommes plutôt d'après les ouï-dire d'autrui que d'après leur expérience personnelle, avait imbu son esprit de terreurs puériles. On se rappelle ses soins, ses précautions, en arrivant à Paris: c'était là, aussi bien que dans la comédie, autant de précautions inutiles. Cette vie de solitude absolue, cette perpétuelle absorption de la pensée dans l'atmosphère d'une raison sèche était à la fois plus et moins que de la sagesse. C'était peut-être, sans que Claude s'en doutât lui-même, une révolte contre la loi humaine. Quoi! il avait vingt ans, l'âge des rires, des désirs et de l'enthousiasme, l'âge rapide où le coeur dit si facilement credo à toutes les chimères et à toutes les illusions séductrices; il avait devant lui cette vingtième année, terre promise des adolescents, et il refusait d'y entrer. Où la nature disait: amour, plaisir et bonheur, il répondait: devoir! Il fermait sa fenêtre au soleil et son âme à la rêverie, et ne trouvait pas de meilleur emploi de son temps, comme dit le poëte, que de donner à son front la couleur de son livre jaune. Fausse et dangereuse morale. Non, ce n'est pas le devoir. Non, ce n'est pas la sagesse - et ce n'est pas la religion. C'est l'impiété, presque. La nature a mis dans tous les êtres des sentiments dont ils n'ont pas le droit d'arrêter le dévelop- | |
[pagina 112]
| |
pement, quand l'heure est arrivée. Si le suicide est un crime, l'homme qui attente à l'oeuvre divine en détruisant son corps n'est pas plus coupable que celui qui se met volontairement en marge de la vie en étouffant le germe des passions que Dieu a déposées en lui: l'attentat est le même et le sacrilège est égal. Si c'était ici le lieu et le moment, on pourrait s'étendre plus longuement et démontrer tout ce qu'il y a de vicieux dans ces préceptes d'une orthodoxie hypocrite, et ce qui se cache d'immoralité réelle au fond de cette morale de convention, qui conseille à l'homme la négation de ses facultés natives et le dédain ou le mépris des sentiments qui sont sa seule raison d'être. Malheureusement, ces étranges résolutions, qui ont leur source dans l'ignorance, dans la peur ou dans l'orgueil, cette espèce de refus d'impôt du coeur à des passions qui sont les ressorts de l'humanité, ne sont pas de longue durée. La nature méconnue prend sa revanche tôt ou tard, et, en arrivant sous certaines latitudes de la jeunesse, les tempéraments les plus inertes en apparence finissent par s'amollir sous la flamme de l'immortel rayon; de même que la cire qui fond sur les vaisseaux quand ils approchent certaines régions de l'équateur. En adoptant ce singulier système de résistance, Claude ignorait une chose: c'est que le meilleur et le plus puissant préservatif contre la passion, c'est la passion même. En s'enfermant dans son isolement, s'il avait laissé plus souvent pénétrer entre lui et l'étude le souvenir de sa fiancée, au lieu de le consigner à sa porte comme il l'avait presque fait, nul doute que cet amour l'eût défendu contre tout autre; mais, on se le rappelle, il s'était au contraire efforcé de l'oublier: il avait regretté de s'être abandonné un moment au charme enivrant de l'heure des adieux, aux chastes caresses qui avaient été comme le sceau du premier aveu, et, quand il y songeait, il se demandait s'il n'avait pas été un peu loin avec la fille du docteur; et s'estimait presque un séducteur parce qu'il avait serré un peu tendrement la main de sa fiancée avant de lui avoir passé au doigt l'anneau qui devait la faire sa femme. Avec de pareilles idées, il était bien évident que Claude devait tomber | |
[pagina 113]
| |
amoureux de la première coquine avec laquelle il passerait seulement une heure. Ce n'était que l'affaire du temps et de l'occasion, et, pour Claude, l'occasion était venue.’ Hier nu - want dit is geene boutade zoogenaamd, geen gril of inval; het is veeleer een kort begrip van Murger's wijsbegeerte des levens; zijne helden en heldinnen zijn in den regel twintig jaren oud, worden behouden of komen om ten gevolge van éénen hartstogt, en worden aan zichzelven en aan den lezer geopenbaard door de onveranderlijke werking van het beginsel elders uitgesproken door den Bonhomme Jadis: ‘Le premier devoir de la jeunesse c'est le plaisir, et l'amour en est la première vertu’ - hier staan wij aan den ingang van een hemelsbreed verschil van zienswijze en, ter zelfder tijd, bij den wortel van ons protest. Murger's beschouwing brengt mede dat alle liefde van man en vrouw behoort te worden opgevat als eene materialistische of in het physisch leven wortelende keurverwantschap. Er is een moment in ons bestaan - het tijdperk der volwassen jeugd - waarin de aanwezige grondstoffen van het chemisch proces, tot een toestand van gisting gekomen, zich openbaren onder den vorm eener zekere grijp- en drijfkracht. Deze kracht bezit alle regten en al het gezag eener natuurwet, zij wil gehoorzaamd worden. Men gehoorzaamt; en, op zekeren namiddag onder de wandeling, op zekeren avond in den schouwburg, verwittigt men zijne vrienden en zegt: ‘J'ai une passion.’ Deze hartstogt wil niet aangemerkt worden als eene booze of onreine drift des oogenbliks. Veeleer bezit hij in den regel eenige duurzaamheid; hij is bovendien, in zoover er geen pekunieel belang bij in het spel komt, onbaatzuchtig; hij deinst tot op zekere hoogte voor geene offers terug; hij is hoffelijk en ridderlijk, fijngevoelig en naijverig; duldt niet dat iemand zijn voorwerp beleedige, weent bitterlijk wanneer hij verraden wordt, eischt trouw voor trouw, gave voor overgave, ik voor ik, en beantwoordt in al deze opzigten aan de voorwaarden van het huwelijk gelijk dit gegrond is in den aard van het menschelijk natuurleven. Slechts aan één euvel gaat deze elektro-magnetische huwelijksliefde mank: zij vormt huisgezin noch maatschappij. En de reden ligt voor de | |
[pagina 114]
| |
hand: zij is kinderloos. Hare weduwen, indien zij niet in het hospitaal sterven, doen naderhand dienst als straatreinigsters of voddenraapsters. Weeshuizen, zelfs vondelinggestichten, behoeft zij niet; want er wordt, gelijk gezegd is, niets uit haar geboren; en ik twijfel of in al Murger's novellen ergens eenige de minste aangifte geschiedt bij den burgerlijken stand. In weerwil nu dat menige zoogenaamd wettige echtverbindtenis in waarheid onzedelijker en goddeloozer is dan vaak of somtijds de verbindtenissen der tollenaars en der zondaressen zijn, handelen wij nogtans niet onredelijk of eigenmagtig wanneer wij de levensbeschouwing die aan deze opvatting van liefde en huwelijk ten grondslag ligt, met nadruk afkeuren. Niet ten onregte heeft men, met het oog inzonderheid op de middenklasse, meermalen aangevoerd dat het huwelijk de grootste weelde (in den zin van overdaad) is die deze talrijke klasse der maatschappij zich veroorloven kan. Werkelijk toch kunnen zij die, geene kapitalen bezittende en derhalve genoodzaakt om onder den een of anderen vorm te leven van den arbeid hunner hoofden of handen, hetzij zij al dan niet tot de kunstenaarswereld behooren, in onze zamenleving geen huwelijk sluiten zonder zich, gelijk de aangenomen spreekwijs luidt, in de zorgen te steken. Gestadige inspanning, velerlei ontbering, een onophoudelijk zich schikken en buigen en voegen, zijn bij toeneming de voorwaarden hunner vestiging. Doch grooter is de moed van hem die ten behoeve van vrouw en kind dezen strijd aanvaardt en volhoudt, dan van hem die zich op tegennatuurlijke wijze aan de vervulling dier maatschappelijke levenseischen onttrekt. En gelijk overal waar inspanning uit zwakheid vermeden wordt, zoo ontgaat ook hier aan den nalatige de goede vrucht van den arbeid. Men kan gegronde bedenkingen inbrengen tegen de aantrekkelijkheid van onze hollandsche zeden. Er is in ons verkeer veel stijfs, in onze begrippen veel bekrompens en, in den ongunstigen zin van het woord, burgerlijks; veel dat tegen de borst stuit, beklemt, tot geene vrije ontwikkeling leidt, en met zulk eene ontwikkeling, indien zij bij uitzondering in enkele gevallen van buiten wordt aangebragt, onbestaanbaar is. Doch ons huisgezin, de bloem van ons volksleven, | |
[pagina 115]
| |
is eene onbetwistbare kroon. Onze door de maatschappij gewettigde huwelijksliefde, die aan een ieder vrijheid geeft zich binnen de muren zijner woning zoodanig te verschansen als hem de onbescheidenheid van kleingeestige medemenschen toeschijnt te eischen, opent tevens eene gelegenheid tot grooter levensvreugd dan anders op eenigerlei wijze verwezenlijkt kan worden; grooter, in elk geval, dan langs den weg van tijdelijke verbindtenissen te bekomen is - verbindtenissen zonder eigen huis of haard, zonder verantwoordelijkheid, zonder toekomst, en onder wier uitwendigen schijn van levendiger gloed vaak eene aanmerkelijke hoeveelheid zelfzucht en hardvochtigheid schuilt. Doch niet in den naam van levensgenot en zedelijken moed alleen, ook in dien der menschelijke natuur en hare poëzie kiezen wij partij tegen den romanschrijver. Wat is moet zijn: aldus ook onze hartstogten. Niet evenwel onze hartstogten op zichzelve; niet onze hartstogten buiten verband met onzen wil, hun tegenwigt en correctief. Harmonische ontwikkeling is de eisch van ons wezen. Geene onderdrukking derhalve van den eenen factor ten gerieve van den anderen; allerminst, opheffing van den hoogeren uit inschikkelijkheid voor den lageren. De liefde van man en vrouw, het zij zoo, is een physiologisch verschijnsel; dat elektromagnetisme, die galvanische stroom, waarvan wij daareven onderstellenderwijze gewaagden, zij eene werkelijkheid; er ligge op den bodem van het huwelijk eene chemische keurverwantschap zweemend naar die waarop Goethe zinspeelt in zijn bekenden roman. Het blijft niettemin 's menschen bestemming zich te ontwikkelen tot den rang van vrijgelatene der natuur, van willende persoonlijkheid. Deze levenbeschouwing staat ongetwijfeld hooger. Gelijk zij een waarborg is van duurzamer en reiner geluk, gelijk zij noopt tot edeler en heldhaftiger spanning, desgelijks is zij dichterlijker dan iedere andere. En dit is de reden dat wij, tegenover den dichter, ons met vrijmoedigheid op haar beroepen. | |
[pagina 116]
| |
IIIOn peut me recevoir sans trop se compromettre;
Et ne m'a pas qui veut, vous soit dit en passant.
Bedrieg ik mij niet, dan is de onbekende dame aan wie Murger deze Demande d'audience rigt - wij zullen haar in elk geval daarvoor houden - eene verpersoonlijking van het publiek: die gedesoeuvreerde schoone van goeden huize, wier echtgenoot naar de societeit ging en haar den ganschen avond alleen liet, in wier schoorsteen onderwijl de gure najaarswind fluit, wier piano het vochtig klimaat ontstemde, wier borduurnaald brak of met wier kluwen het engelsch hondje speelde, en die, ten einde raad, geen beter middel weet om den tijd te verdrijven en hare eenzaamheid weg te denken dan het verhooren van 's dichters bede. Aldus opgevat klinkt die tweede versregel fier en hooghartig genoeg. ‘Ne m'a pas qui veut’: dit is niet de toon waarop de gewone sterveling audientie vraagt. Doch aan dichters misstaat een weinig gevoel van eigenwaarde niet; en ook is er niets waardoor een man zich zoozeer benadeelt in de schatting eener fatsoenlijke vrouw als wanneer hij toont geene achting te hebben voor zichzelven. Murger schijnt bovendien te hebben gevoeld dat zijne poëzie niet van ieders gading kon zijn, en dat zelfs in zulk gezelschap waar men hem niet wegens ongemanierdheid behoefde te vreezen of te schuwen, waar ‘sans trop se compromettre’ ook de keurigsten hem konden ontvangen - en dit geldt, zoo niet van de meerderheid zijner prozaschriften, althans schier zonder onderscheid van zijne verzen - gehechtheid aan overgeleverde vormen en dichtvormen, gebrek aan sympathie en aan doorzigt, onontvankelijkheid voor eens anders opvatting van het leven, in den weg moesten staan aan zijnen opgang als dichter; de beperkte omvang van zijn dichtvermogen niet eenmaal medegerekend. Deze kleine studie over Henry Murger zou al te onvolledig blijven indien ons tweegevecht met hem van de vorige reis, onze kritiek van zijn levensideaal, niet ten slotte gevolgd werd door eene korte beschrijving van zijn kunstenaarstalent. | |
[pagina 117]
| |
En het is niet zonder reden dat wij te dien einde inzonderheid en uitsluitend stilstaan bij zijne verzen. Al Murger's vrienden en vereerders zijn het hieromtrent eens dat hij in dien bundel nagelaten gedichten - nog was door hem het laatste proefblad niet gecorrigeerd toen de dood hem overviel - ons de bloem zijner letterkundige ontwikkeling heeft vermaakt. De een getuigt: ‘Ses vers sont certainement supérieurs à sa prose; c'est là où on le retrouve tout entier, et où la postérité devra le chercher et le reconnaître.’ Een ander: ‘C'est la fleur de son talent, ce dessus du panier dont il a parlé tant de fois.’ Een derde: ‘Il a mis dans ce volume le plus pur sang de son coeur et toutes les tendresses de son ame.’ Wederom een ander: ‘Ce livre, rempli de tristesses cachées, de désespoirs muets, de regrets inutiles, sera la digne oraison funèbre de Henry Murger.’ Het is dus aan de hand der Nuits d'Hiver, niet aan die van Murger's romans en novellen, hoe vol poëzie somtijds ook, dat wij een denkbeeld trachten te geven van zijne dichterlijke gaven. Daar intusschen de eigenlijk gezegde poëzie door hem ook in proza werd beoefend, sta hier als overgang en reeds aanstonds tot kenschetsing eener opmerkelijke zijde van zijn talent, eene zijner in dien vorm behandelde balladen. Zij heet Le premier péché de Marguerite en teekent beide den dichter en den prozaschrijver: Elle s'appelait Marguerite, et on l'attendait au paradis. Car Dieu avait dit: ‘C'est une âme excellente, et, comme il pourrait lui arriver malheur là-bas, je la rappellerai un de ces jours, si j'y pense.’ | |
[pagina 118]
| |
| |
[pagina 119]
| |
In weerwil dat wie de welluidendheid dezer taalmuziek niet verstond tot de hardhoorigen zou moeten gerekend worden, kan evenwel de groote menigte in zulke poëzie geen behagen scheppen. Om in den smaak der schare te vallen zijn dit en dergelijke stukjes - La tournée du diable, Le collier de larmes - eenerzijds te stout gedacht en daarnevens te stil van uitdrukking. De spreuk geldt er van: 't Gebeurt een ieder niet dat hij Korinthe ziet. Murger intusschen, die hier bij Goethe ter school ging, onderscheidt zich ook elders door zijne gelukkige navolging van den eigenaardig duitschen toon - en wie eenigszins met de onhandelbaarheid van het fransche taaleigen vertrouwd is, zal zich wachten de daarbij overwonnen moeijelijkheden gering te schatten. Zoo is, om nu niet langer stil te staan bij de kleine verzameling balladen in proza, zoo is Le dimanche matin, een zijner fraaiste berijmde gedichten, aan Hebel ontleend; doch zoodanig ontleend dat de eigenaar, verbeeld ik mij, lust zou gehad hebben ook nog andere gedeelten van zijn erfgoed aan dien vreemden arbeider ter bewerking af te staan. Le Samedi dit au Dimanche:
‘Tout le village est endormi;
L'aiguille vers minuit se penche,
C'est maintenant ton tour, ami.
Moi, je suis las de ma journée,
Je veux aller dormir aussi;
Viens vite, ton heure est sonnée.’
Le Dimanche dit: ‘Me voici!’...
en hij wrijft zich de oogen uit, en wekt zijnen vriend de zon, | |
[pagina 120]
| |
en beklimt bij diens licht den berg, en gluurt naar omlaag in de vallei, en ziet het gansche dorp in de morgenrust liggen, en wenkt den haan dat hij de jonge meisjes niet voorbarig wakker kraaije, en bezorgt aan de dorpelingen een heerlijken dag van onschuldige vrolijkheid: Il apporte dans les familles
A chacun ces petits cadeaux:
Des rubans pour les jeunes filles,
Et pour les enfants des gâteaux.
Il ne fait que chanter et rire,
Il débouche les vieux flacons,
Et, le soir, de sa poche il tire
Les flûtes et les violons.
Dit is even zuiver fransch gedacht als gezegd; het nagevolgde, onverschillig van hoe verre of van hoe nabij, is eigendom geworden. Trouwens, Murger is Franschman in zijn hart; al is er in dat hart eene plaats ook voor den duitschen landverhuizer, voor de schare der armen die den weg naar Havre volgen en bij het inschepen zuchtend zingen: La vieille Europe, notre mère,
A trop d'enfants pour les nourrir,
Et c'est aux champs d'une étrangère
Que notre moisson va mûrir...
Doch niet op de kade of aan het havenhoofd is 's dichters te huis: slechts bij uitzondering vertoont hij zich daar. Menigvuldiger dan aan den zeeoever is hij te vinden in het woud, op het veld, in de landmanswoning. Daar luistert hij naar het gekras der raven, bespiedt den arbeid der bijen, of gaat ter jagt met Ramoneau, den stroopershond. Hier vloeit de diepe beek waarin Ophelia, met de gele en witte waterlelies in de haren, zich spiegelde en in haren waanzin omkwam. Hier ruischt het graanveld waar Rose weleer, onbezorgd en levenslustig, zich een krans van korenbloemen plukte; hier groeit en bloeit de weide waar zij madeliefjes zocht en in | |
[pagina 121]
| |
het schemeravonduur ondervroeg - leerzamer bezigheid dan men bij den eersten aanblik denken zou, indien althans de dichter in zijn regt is wanneer hij er deze les uit trekt: Beaux bluets qu'on tresse en couronne
Dans les beaux jours,
Belles fleurs que le printemps donne
Pour oracle aux premiers amours,
Tout se fane bien vite, Rose:
Un jour tu n'auras à cueillir
De fleur éclose
Que dans les champs du souvenir...
Hier desgelijks bevindt zich het plekje waaraan zich een zijner liefste herinneringen verbindt, zijn eigen ‘champ du souvenir’; de herinnering aan eene voorjaarswandeling in zoet gezelschap. Het verhaal dier wandeling, ofschoon deel uitmakend van een zijner somberste gedichten, wordt in zichzelf door niet één wanklank gestoord: C'était le vendredi de la Sainte semaine,
Et, contre l'ordinaire, il faisait un beau temps:
Du val à la colline et du bois à la plaine,
D'un pied leste et joyeux, nous courûmes longtemps.
Fatigués cependant par ce pèlerinage,
Dans un lieu qui formait un divan naturel,
Et d'où l'on pouvait voir au loin le paysage,
Nous nous sommes assis en regardant le ciel.
Les mains pressant les mains, épaule contre
épaule,
Et, sans savoir pourquoi, l'un et l'autre oppressés,
Notre bouche s'ouvrit sans dire une parole,
Et nous nous sommes embrassés.
Près de nous l'hyacinthe avec la violette
Mariaient leur parfum qui montait dans l'air pur;
Et nous vîmes tous deux, en relevant la tête,
Dieu qui nous souriait à son balcon d'azur.
| |
[pagina 122]
| |
‘Aimez-vous, disait-il; c'est pour rendre
plus douce
La route où vous marchez que j'ai fait sous vos pas
Dérouler en tapis le velours de la mousse.
Embrassez-vous encor, - je ne regarde pas.
Aimez-vous, aimez-vous: dans le vent qui murmure,
Dans les limpides eaux, dans les bois reverdis,
Dans l'astre, dans la fleur, dans la chanson des nids,
C'est pour vous que j'ai fait renaître ma nature.
Aimez-vous, aimez-vous; et de mon soleil d'or,
De mon printemps nouveau qui réjouit la terre,
Si vous êtes contents, au lieu d'une prière
Pour me remercier, - embrassez-vous encor.’
Doch ook ‘buiten’ is niet het ware vaderland van dezen dichter; zoomin als de opgeruimde en dankbare stemming zijner landschapstukjes de uitdrukking zijner doorgaande zielsgesteldheid is. Wij moeten stadwaarts, naar Parijs, en naar het tochtig zolderkamertje in de onaanzienlijke straat, waar het meerendeel dezer verzen geschreven werd, geschreven in een tijd toen de maker nog onberoemd en worstelend was met broodsgebrek bijna; geschreven bij voorkeur in het holle van den nacht, 's winters, bij een uitgedoofden haard en onder eene walmende lamp. Murger kan niet gekend worden tenzij men met hem binnendringe ook in dat kwalijk gemeubeld vlieringje, waar hij zijne geheimste en sommige zijner beste gedachten heeft gedacht. Het vriest er; achter de meubelgordijnen, zoo die er zijn, beschieten de ruiten; ijsbloemen vormen zich op het glas: Aux vitres, où le vent par la fêlure glisse,
Le givre, en burinant son étrange caprice,
A déjà fait saillir
Une souple arabesque où se tord en spirale
Le feuillage irisé d'une flore idéale
Prête à s'épanouir.
Een onherbergzaam oord inderdaad. Het bruingeel vochtzweet | |
[pagina 123]
| |
parelt op het voorhoofd der ruw gepleisterde muren en druipt naar den grond als een gebroken snoer van amberen kralen. Doch voor den bewoner, en dit is de reden waarom hij niet gedoogt dat wij hem beklagen maar veeleer eischt dat wij hem benijden zullen: Mais pour l'hôte du lieu, lorsque Paris sommeille
Et qu'auprès de son oeuvre il commence sa veille,
Toute sa pauvreté,
Comme un palais féerique, à ses yeux
s'illumine;
Car cet hôte est l'amant d'une muse divine
Qui chante à son côté!
Wie zal met afgepaste juistheid in dit uitwendige het aandeel van herinnering of verbeelding, wie dat der werkelijkheid bepalen? Ons is het hoofdzakelijk om 's dichters gevoelens en om de uitdrukking dier gevoelens te doen. Daar zijn er onder die wij onmogelijk kunnen deelen; andere, die wij anders ingekleed zouden wenschen. Doch de meeste zijn edel en vereeren hem die ze koesterde. Bezwaarlijk zal men op nieuwjaarsdag een zestienjarig meisje met een geestiger of bevalliger liedje verrassen dan het allerliefste dat dus begint: Nous avons tous les deux laissé derrière nous
Une époque où la vie est bien bonne et bien
belle;
Je m'en souviens encor, vous en souvenez-vous
De notre enfance heureuse? - ô ma cousine
Angèle!
dus voortgaat: Autrefois, quand venait le jour de l'an nouveau,
Selon le contenu de ma pauvre escarcelle,
J'arrivais tout joyeux vous offrir mon cadeau,
Qui ne coûtait pas cher, - ô ma cousine
Angèle!
en, na eene vrolijk zuchtende bekentenis van tusschentijds nog toegenomen armoede, voor ditmaal aldus eindigt: Vous n'aurez rien de moi qu'un serrement de main, Ou qu'un baiser au front, étrenne fraternelle, Et puis ces pauvres vers que, ce soir ou demain, Vous oublîrez sans doute, - ô ma cousine Angèle! | |
[pagina 124]
| |
Even zuiver gevoeld, even ongekunsteld voorgedragen, is, in eene andere orde van aandoeningen, weemoediger, in het minst niet opgeruimd of vrolijk, deze uitboezeming naar aanleiding van een dubbelen kerkhofgang; den gang des jongelings die, bij zijne intrede in het leven der naauwlijks volwassen jeugd, achtereenvolgens vader en moeder verliest: Certes, s'il est au monde un souvenir de deuil
Qui vive bien longtemps, c'est celui du cercueil
Qu'un jour, dans le chemin menant au cimetière,
On suivit à pas lents en s'écriant: ‘mon
père!’
Mais si, le crêpe au bras, il faut reprendre encor
La route où le cyprès verse l'ombre à la
mort;
Pour la seconde fois, s' il faut que l'on assiste,
Indigente ou pompeuse, à cette scène triste;
Quand derrière ce corps que vêtit le linceul,
A marcher en pleurant on se trouve tout seul,
Quand votre mère est morte et que sa fosse ouverte
Fait l'enfant orphelin et la maison déserte,
Dans les jours les plus beaux ou dans les pires jours,
De ce second voyage on se souvient toujours.
Doch deze droefheid geldt nog niet den dichter zelf, den strijd niet tegen het eigen ik. Pijnlijker gedachten zijn te midden der nachtelijke stilte bij hem opgekomen; pijnlijker omdat zij van meer nabij zijne persoonlijkheid raakten. Smart waarvan de gaande en komende man zich geen voorstelling kan vormen: hij heeft getwijfeld aan zijn talent en dichterlijke roeping; aan de mogelijkheid om, als de grieksche beeldhouwer weleer, zijn kunstenaarsideaal immer of ooit bezield en verwezenlijkt te zien: Poëte! le miracle eut lieu dans l'ère antique,
Et les dieux exilés de la sphère Olympique
Comme l'artiste grec ne t'exauceront pas.
Épris de la beauté de ta propre
chimère,
Comme Pygmalion son amante de pierre,
Tu ne la verras point s'animer dans tes bras.
| |
[pagina 125]
| |
Mistroostiger denkbeeld nog, hij heeft niet-alleen niet geloofd aan zijn eigen dichterlijk vermogen, maar is ook bereid geweest zijn speeltuig met eigen hand te verbreken en, van magteloosheid overtuigd, voortaan geene andere dienst te vergen van de kunst als voorziening in zijne levensbehoeften. Een zijner kunstvrienden is jong en roemloos gestorven; ook wij, zegt hij, sprekend van een overgebleven broeder en van zichzelven, ook wij: Nous avons cru pouvoir, nous l'avons cru souvent,
Formuler notre rêve, et le rendre vivant
Par la palette ou par la lyre;
Mais le souffle manquait, et personne n'a pu
Deviner quel était le poème inconnu
Que nous ne savions pas traduire.
Hoe doen zij dan nu, de overgeblevene en hijzelf, en welke zijn hunne plannen voor de toekomst? Aan den doode wordt geschreven, want dit stukje is getiteld: Lettre à un mort: Maintenant nous suivrons les vulgaires chemins,
Nous ferons au hasard oeuvre de nos deux mains
Pour vivre encor et pour attendre
L'heure où l'on creusera près du tien notre
lit;
Et, comme sur ton nom, sur nos deux noms l'oubli
Le lendemain pourra descendre.
En deze vergetelheid wacht niet slechts den kunstenaar, maar den mensch evenzeer; zij wacht elkeen die iemand ooit of iets heeft liefgehad, een ideaal of eene werkelijkheid. Morgen zullen bij klokgelui de dooden opstaan uit hunne graven; voor éénen dag zullen zij de hunnen wederzien. Doch te vergeefs rekenen zij op een bezoek van vriend of nabestaande, van kind of echtgenoot. Geen sterveling zal zich morgen grafwaarts spoeden; niemand zich beijveren de nagedachtenis der gestorvenen te eeren met gaven of gebeden. Konden zij dit niet bevroeden? En indien zij het wisten of begrepen, waartoe ontwaken zij niettemin uit hunnen slaap, en ritselen hunne schimmen tusschen het geboomte der begraafplaatsen? Dooden, wat zoeken zij bij de levenden? | |
[pagina 126]
| |
Ce qu'ils viennent chercher, tout le temps de leur
vie
Ils l'ont à chaque pas heurté dans le chemin:
C'est la déception par une autre suivie
Pour faire avec l'espoir un éternel hymen.
Ce qu'ils viennent tenter, c'est la dernière
épreuve;
Jusqu'au fond du tombeau ce qu'ils emporteront,
Tristement convaincus, c'est la dernière preuve
Que jamais à l'oubli les morts ne suivivront.
Wie in een gegeven oogenblik aldus denkt, is op dat tijdstip afgestorven in den geest aan roem en opgang, jeugd en liefde, kunst en poëzie, rijkdom en magt. Hem is de dood een welkome bezoeker en wie zichzelven misleiden moge omtrent omvang of diepte van het ledig dat eenmaal zijn heengaan zal achterlaten, niet hij: Entre chez moi, maigre étrangère,
Et pardonne à ma pauvreté.
C'est le foyer de la misère
Qui t'offre l'hospitalité.
Je t'attendais, je veux te suivre,
Où tu m'emmèneras - j'irai;
Mais laisse mon pauvre chien vivre
Pour que je puisse être pleuré!
Hoe somber intusschen 's dichter stemming ook zij, hij wil niet beklaagd worden; zoo min om zijne somberheid als om zijne armoede. Hij kent het leven, meent hij, en heeft reeds voorlang tot zichzelven gezegd: Quand du malheur tu sauras le martyre,
Lorsque ton coeur sera triste, ulcéré,
Ne pleure pas, tes larmes feraient rire:
Il est des gens qui n'ont jamais pleuré.
A ces heureux, loin de porter envie,
Jette en passant un regard de pitié,
Car, sans les pleurs, que sait-on de la vie?
C'est un roman qu'on n'a lu qu'à moitié.
| |
[pagina 127]
| |
De grenzen en leemten van Murger's poëzie zijn, met dit overzigt vóór ons, gemakkelijk aan te wijzen. Niet slechts was de lyriek zijn éénig boetseermiddel - van andere dichtvormen is bij hem schier geen spoor - doch hij was bovendien in dit genre bij uitnemendheid en tot eenzijdigheid toe subjectief. Leg zijne lierzangen naast die van Béranger: het onderscheid is groot, Murger's betrekkelijke armoede openbaar. Daar komt bij dat het moment van den weemoed bij hem zoo niet elke andere stemming feitelijk onderdrukt, althans dreigt dit te doen. En gelijk zijne natuur hem vatbaarder maakte voor fijne en diepe dan voor eene groote verscheidenheid van indrukken, zoo betrachtte hij ook in zijne dichterlijke taal eene aan zuinigheid grenzende spaarzaamheid: sommige beelden en denkbeelden, vroeger in proza met voorliefde door hem uitgewerkt, keeren later en kort te zamen gedrongen in zijne verzen terug; of wel, zij werden aanvankelijk in laatstgenoemden vorm gedacht, en vonden naderhand eene plaats in de breeder omgetrokken romans en novellen. Onze schets van den inhoud der gedichten was onvolledig; doch al schreven wij den bundel geenszins uit, al lieten wij menig kunststukje onvermeld, hoe klein van omvang is niettemin die bundel, wat al snaren ontbreken aan deze luit, hoe vele liederen liet Murger ongezongen! Dit alles is volkomen waar. Doch daar staat tegenover dat hij geest had, en het is niet onbekend: ‘l'esprit tient peu de place’ dat hij zonder sentimenteel te worden aandoenlijk en pathetisch wist te zijn, en wij weten: ‘une larme ne couvre pas beaucoup de papier’; dat hij dit getuigenis heeft verdiend en weggedragen: ‘il n'accorda pas une ligne à l'art vulgaire, il mettait à polir une phrase le temps qu'un lapidaire met à tailler un bijou, la moindre de ses flèches était ciselée;’ dat de Prins der fransche kritiek van hem gezegd heeft: ‘Henry Murger (et ceci est une louange énorme) a conquis sa place au rang des inventeurs; il est un des rares écrivains, des rares artistes qui ont trouvé quelque chose;’ en dat er geene overdrijving is in het gedane voorstel om alle op hem te houden lijk- en lofredenen zamen te vatten in | |
[pagina 128]
| |
dit ééne: II s'appelait Henry Murger. Indien zichzelf te zijn eene groote zaak is, in het rijk der kunst zoowel als in dat der zedelijkheid, en indien het waar is dat dichters die dezen naam verdienen en hem waardiglijk voeren zeldzaam voorkomen, zoo is er uitzigt voor Murger op eene bescheiden doch eervolle en blijvende plaats in de geschiedenis der fransche letterkunde. Want hij was dichter en zichzelf.
1861. |
|