Litterarische fantasien en kritieken. Deel 15
(1884)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 154]
| |
IDe engelsche auteur der vorige eeuw, die onder de vier zaken, door den man op aarde te volbrengen, ook het schrijven van een boek noemde, bleef, al generaliseerde hij wat sterk, in de natuur. Niet slechts is in het schrijven van een boek niets onmanlijks; maar de daad van in het openbaar het woord te voeren, zijne denkbeelden door den druk te vermenigvuldigen, de welligt ongunstige uitspraak des publieks te trotseren, schijnt geheel binnen de grenzen der manlijke roeping te liggen, - waar nog bijkomt dat de maatschappelijke stelling van den man hem zoowel uitvoering als voorbereiding gemakkelijk maakt. Hoe echter, zal menigeen op nieuw gevraagd hebben, toen de nederlandsche boekhandel van de hand eener nederlandsche dame alweder een oorspronkelijken roman aankondigde, - hoe komt eene vrouw tot het schrijven van een boek? en wat op aarde mag dit jonge meisje, Francisca Gallé geheeten, bewogen hebben, ik zeg niet in het heiligdom harer binnenkamer een romantisch verhaal te borduren, maar dit boek te laten | |
[pagina 155]
| |
drukken en algemeen verkrijgbaar te stellen? Het volgend antwoord op die vraag moge als gissing zijn weg vinden. Meisjes schrijven boeken, schrijven romans, gelijk zij piano spelen, of als dilettanten medezingen op een koncert. De virtuozen van beroep houden staande dat door toedoen dier liefhebsters vele noten in de wereld komen, welke voor de instandhouding van de harmonie des heelals gemist konden worden; dat het niet aangaat, zonder stelselmatige voorbereiding, eene taak te willen volbrengen welke zelfs voor hen, die eene speciale opleiding ontvingen, menigmaal te zwaar blijkt; dat het van overmoed, van gebrek aan zelfkennis, en ook van gebrek aan piëteit getuigt, de werken van meesters, gewrochten van het door arbeid tot ingetogenheid bedwongen genie, in het openbaar op de pijnbank te brengen. Doch wat bekommert zich het muziekaal gemoed om die schoolsche vertoogen? Mogen wij ons niet laten hooren in het publiek, welnu, te huis zullen wij ons daarvoor schadeloos stellen! Aan onzen Erard, - een heer dien alle vrouwen overal en op alle uren ontvangen kunnen zonder zich te kompromitteren, - hem zullen wij toevertrouwen wat er in ons omgaat; wat wij bij ons intreden in het leven van de wereld verwacht, wat wij van haar ontvangen hebben; welke herinneringen uit onze kindsheid, uit onze aankomende meisjesjaren, ons het levendigst bijgebleven zijn; hoe de werkelijkheid onze idealen vernietigde; welke andere idealen zij ons daarvoor in de plaats gaf; hoe de menschen heeten welke wij haten, de dingen welke wij liefhebben; aan welke soort van mannen wij desgevraagd ons hart zouden willen schenken, aan welke andere soort in der eeuwigheid niet; hoe ons model van vrouwelijke schoonheid en bevalligheid er uitziet; welke algemeen aangenomen begrippen wij als vooroordeelen beschouwen; voor welke beginselen wij zonder aarzelen het leven zouden laten; waarom wij ons aangetrokken gevoelen door dezen, afgestooten door genen; wat wij onder aanbidding verstaan, en hoe onze katechismus luidt; in één woord, wie volgens ons het edelst denkt, het zuiverst gevoelt, het best handelt, het gelukkigst leeft, en het zaligst sterft. | |
[pagina 156]
| |
IIOp die wijze, stel ik mij voor, is Agnes ontstaan. Het zijn, in den vorm van gedrukte bladen, de confidences van een jong meisje aan het muziek-instrument harer voorkeur. En wat de uitvoering betreft... De negerin en keukenprinses Candace is een geestige type. Haar kolossalen ligchaamsbouw; haar zwarte tronie; haar rood en geel gestreepten hoofddoek; haar beperkt ontzag voor den kleinen Cato dien zij voor de aardigheid zich tot echtgenoot koos; haar kinderlijk christendom, haar eerbied voor Doctor Hopkins; hare verkleefdheid aan meester en meesteres; hare bijna moederlijke liefde voor den ontembaren James, die zooveel aanleg had een losbol te worden en uit wien mettertijd zulk een flinke borst groeide, - men vergeet dat beeld niet ligt. Als Candace de drogredenen van haar stamgenoot Digo ontzenuwt; als zij den kleinen blanken bengel voorspreekt; als zij de vrijheid kiest boven den vriendelijksten vorm der dienstbaarheid; als zij haar bedroefde meesteres een troostrijker Evangelie verkondigt dan zelfs de groote en vrome Doctor Hopkins vermogt te doen, - dan wordt die logge ebbenhouten massa, met het ivoren gebit, een menschelijk wezen vol leven en geest. Ook Simeon Brown is goed geteekend; de theologiserende slavehandelaar, die uren lang met den predikant van Newport op de vriendschappelijkste wijze over de verborgenheden der godzaligheid kon zitten praten, maar zijn geslagen vijand wordt van het oogenblik dat de leeraar hem op het stuk der emancipatie brengt. Ook kolonel Burr, de begaafde kleinzoon van een wereldberoemd grootvader, die Virginie de Frontignac het hof maakt, maar hare liefde niet duurzaam verwerven kan, omdat hij in den grond zijns harten een egoïst en een wreedaard is. Ook Virginie zelve, de fransche gravin, wier echtgenoot met Lafayette aan den vrijheidsoorlog kwam deelnemen, en die met de modemaakster Miss Prissy, even levendig en spraakzaam als zij, in de anders wel wat stille woning van Mistress Scudder, al keuvelend en liedjes zingend echo's | |
[pagina 157]
| |
wakker roept. Over geheel die groep uit het noord-amerikaansch leven van 1780, met liefde tot onderwerp gekozen, door historische studie van de banaliteit gered, met ongemeen talent uitgevoerd, ligt iets van het frissche waas hetwelk de dichters in den morgenstond prijzen. Nog schooner en van hooger orde dan de genoemde, is het beeld der aanvallige Mary; weleer als kind het speelkameraadje van den ondeugenden James, nu een volwassen meisje geworden, maar met geheel haar vroom gemoed nog altijd aan dien beweerden wildzang en goddelooze gehecht. Niemand kan hem uit haar hart dringen, al komt zijn naam nooit weder over hare lippen. Hij gaat, en zij blijft aan hem denken; hij schrijft, en zij bidt voor hem; hij wordt verloren gewaand, en zij volhardt in haar geloof; hij keert terug, en zij worden een paar. Maar ach, welk een lijden, eer die uitkomst daagde! En, te midden van dat lijden, welk eene onderwerping! Ware James niet als opgestaan uit de dooden, Mary zou den wensch harer moeder vervuld, de eerbiedige liefde van Doctor Hopkins beloond, als eene heilige zich voor het leven verbonden hebben aan dien ontzaglijken theoloog. En niet kniezend, niet pruttelend, niet als een ter slagtbank gevoerd schaap, maar als eene dienares des Heeren, zielsovertuigd dat hooger wil uit liefde de idealen harer jeugd verstoord had, opdat zij als echtgenoot van den predikant een grooter zegen voor anderen zou kunnen zijn. O Mary Scudder, dochter eener moeder die gij in zelfstandigheid evenaardet en in zielegrootheid overtroft, gij vereenigt in u al hetgeen liefelijk is en wel luidt. Gij zijt jong, gij zijt schoon, gij zijt schrander. Gij gevoelt als eene vrouw, gij gelooft als een kind, gij handelt als eene heldin! En wat zullen wij van Doctor Hopkins zeggen, den kalvinist met de piëtistische neigingen, den Goliath met het Davidsgeloof, den dogmaticus met het kwetsbaar gemoed? Vermoedelijk zullen de esthetici het er nimmer over eens worden, of het beeld van een jong ding als Mary zich in één voorstelling al dan niet laat zamenvoegen met dat van een veertigjarig godgeleerde en puritein, - 's zaturdags vastend als hij 's zondags prediken zal, steeds met den neus in de boeken en met den geest in eene andere wereld, een geboren zende- | |
[pagina 158]
| |
ling en filantroop, zijn traktement wegschenkend aan slavekinderen, en met de onverzetlijkheid van een doordrijver op staanden voet in de werkelijkheid plaats eischend voor de logica der menschemin. Maar al zou over dit punt eene kwestie rijzen, luidruchtiger en hartstochtelijker dan die der pauselijke onfeilbaarheid, Doctor Hopkins is en blijft de verheerlijkte type der regtschapenheid. In de majesteit zijner houding spiegelt zijne ziel zich af. Finaal vrij van sterken drank, vrijwillig afschaffer van de lange pijp, de meening toegedaan dat de christelijke voegzaamheid noch door sleutelgaten gluurt, noch aan op een kier staande deuren luistert, - onberispelijk in het alledaagsche, het gewone, het kleine, schiet hij in het groote nergens te kort, blijft nooit beneden de verwachting, en paart aan de metafysica van een kerkvader de kieschheid van een gentleman. Hetzij hij van den kansel strafredenen verkondigt en de gewetens wakker schudt, hetzij hij in zijne studeerkamer Mary's jawoord verbeidt, hetzij hij hare hand in die van James legt en voor het leven afstand doet van zijn liefsten droom, - zijn geloof aan het Duizendjarig Rijk blijft ongeschokt, de weg van eer en pligt duidelijk voor hem afgebakend, zijne kracht tot dulden en vermanen, tot hervormen en dankzeggen, even groot. De vrouw die dit karakter ontwierp; die uit het graniet van Nieuw Engelands vroegste geschiedenis dit beeld hieuw; eerde zich zelve, haar vaderland, en de menschheid.... | |
IIIDoch ik vergeet dat The minister's wooing van mevrouw Beecher Stowe reeds vele jaren oud Ga naar voetnoot1 en de Agnes van Francisca Gallé een boek van gisteren is. Erger feil: ik geef voedsel aan de meening dat onze jonge landgenoot, waar zij met haar eersteling optreedt, reeds aanstonds de vergelijking met eene buitenlandsche vermaardheid van de beste soort moet kunnen doorstaan. | |
[pagina 159]
| |
Zoo is het niet bedoeld. Alleen lokte de gedeeltelijke overeenkomst tusschen beide onderwerpen, bij erkenning van het aantrekkelijke dat zij aanbieden voor de vrouwelijke fantasie, tot verlevendiging der heugenis die het fraaije boek der amerikaansche voorgangster indertijd naliet. Mevrouw Stowe en mejufvrouw Gallé hebben beiden beproefd, - deze in Frederik Schild, gene in Doctor Hopkins, - den hartstogt der liefde het gemoed en het leven van een godsdienstleeraar te laten binnensluipen; en in beide gevallen ziet men het voorwerp dier liefde, - hier Agnes, ginds Mary, - door de kracht eener vroegere genegenheid, gevestigd op herinneringen uit de kinderjaren, den greep des meer vaderlijken aanbidders ontsnappen. Willen beide schrijfsters eene onverbeterlijke wereld in het gelijk stellen, welke alleen op voorwaarde dier ontknooping er in toestemt zich zonder meesmuilen naar het gegeven te schikken? Of treden zij op als wreeksters der natuur, in wier rijk geschakeerde verscheidenheid plaats is voor priesters, minnaars, en vaders, maar niet voor de kumulatie dier drie ambten in één persoon? In elk geval vormt de roman van Francisca Gallé, als men dit ééne voorname punt van onwillekeurige overeenstemming wegdenkt, een op zich zelf staand geheel. De schrijfster mag niet aansprakelijk worden gesteld voor de luim van den recensent, die het eene boek met het andere vergeleek. Om op de muzikale hypothese van daareven terug te komen, - zij alleen verklaart de treffende ongelijkheid van stijl en tafereelen in een boek als Agnes. Er komen, vooral naar mate de gebeurtenissen hare crisis gaan bereiken, geheele partijen in voor, welke aan niets zoo zeer als aan het in de eenzaamheid onnadenkend voortfantaseren eener dilettant-pianiste doen denken. De musicienne zoekt niemand te behagen, maar alleen zichzelve te voldoen. Nog vermoeid van den eersten aandrang tot spelen, toen al hare beste gedachten en gevoelens haar aan de aarde ontvoerden; nog gelukkig in de herinnering, en luisterend naar de nieuwe akkoorden en slot-akkoorden welke uit de verte haar beginnen toe te stroomen, blijven hare vingeren werktuigelijk over de toetsen glijden, en speelt | |
[pagina 160]
| |
zij niet voort, maar herhaalt zich. Eindelijk komt het finale opdagen! Maar, gelijk het meer gaat als men alles van de bezieling laat afhangen, het finale beantwoordt niet aan de verwachting. De improvisatrice-zelve is er slechts half mede tevreden. De goede en schoone oogenblikken worden niet overtroffen, niet geëvenaard. Het beste wat nog volgt zijn echo's; en, met een glimlagchend: ‘Hierna beter!’, sluit de jonge dame voor ditmaal haar instrument. | |
IVHet beste middel om zich te overtuigen dat het niet werkelijk boeken zijn welke op die wijze ontstaan, en de eigenlijk gezegde litteratuur in die kompositien slechts eene ondergeschikte plaats beslaat, is acht te geven op de rol welke de waarschijnlijkheid daarin vervult. Door overdreven minachting voor hetgeen men in den roman of het tooneelstuk de intrigue noemt; door stelselmatige reaktie tegen het kinderspel hetwelk daarmede vaak gedreven wordt; zijn zelfs klassieke auteurs in een tegenovergesteld uiterste vervallen, en hebben zij een slecht voorbeeld aan hunne discipelen gegeven. Van dien aard zijn de zonden tegen de waarschijnlijkheid niet, welke in Agnes begaan worden. Zoo dit verhaal van het begin tot het einde een luchtballon gelijkt, door niet één koord aan aarde of werkelijkheid gesnoerd; met een somtijds koddig zelfvertrouwen door den onbegrensden ether zwemmend; het is niet omdat de schrijfster tot eene litterarische school behoort en proselieten van haar genre zoekt te maken, of zelve de proseliet is van een genre. Het geschiedt onbewust, onwetend, in de gemoedelijke overtuiging dat hetgeen waaraan zij bezig is te arbeiden, een boek is. Er worden hier en ginds in Agnes zielstoestanden geschilderd, aandoeningen, momenten van het gemoedsleven, welke den besten roman tot sieraad zouden strekken en op het tooneel eene treffende werking zouden doen. Wat niet mag worden voorbijgezien, - aan zin voor het schetsen van ongemeene karakters en een verheven heimwee paart de schrijfster een | |
[pagina 161]
| |
open oog voor de keerzijde der medalje, waar het heimwee der ziel in karikatuur ontaardt en men het verhevene met de beenen in de lucht ziet staan. Er zijn, in één woord, alleszins termen ten aanzien der toekomst van jufvrouw Francisca Gallé de beste verwachtingen te koesteren. Zelfs ligt, bij een zoo eerlijk streven als het hare; bij zoo veel goeden wil zich aan het vooroordeel te ontworstelen, en een eigen blik op menschen en zaken te veroveren; bij zoo veel aanleg voor litterarische kunst en litterarischen smaak; de onderstelling voor de hand dat hare eerstvolgende proeve deze eerste in alles overtreffen zal. Doch stijl is nu eenmaal stijl, en litteratuur litteratuur, en Agnes alleen in zoo ver een boek, als de typografie er bij te pas gekomen is. Evenaart de eerzucht der schrijfster haar talent, dan zal achting voor het schoone haar in vervolg van tijd de pen doen halen door elk hoofdstuk, elke bladzijde, elk woord, waarover haar eigen litterarisch geweten den staf zal breken. Als mannen van genie het niet beneden zich hebben geacht hunne geschriften aan de strengste zelfkritiek te onderwerpen, waarom zou eene vrouw gedachteloos mogen voortschrijven? Recensenten die uit wellevendheid andere eischen stellen aan het eene, andere aan het andere geslacht, vergeten niet-alleen dat in de kunst gelijk in de engelen-wereld man noch vrouw bestaat, maar beoordeelen ook de vrouwen te zeer naar zichzelf en naar hunne eigen zwakheden. Over het algemeen zijn de kunstenaressen minder ligtgeraakt dan de kunstenaars.
1871. |