Litterarische fantasien en kritieken. Deel 4
(1884)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 206]
| |
Eene tooneelvoorstelling te Buitenzorg.Er waren nog geen donkere Atjeh-wolken aan den politieken gezigteinder gerezen. Niemand dacht nog aan de zorgen die een naburig vijand baren zou. Tijd en omstandigheden vormden een vreedzamen achtergrond, gelijk de kunsten liefhebben. In Nederland zou men vreemd hebben opgezien van de tegenstelling: een wintervermaak tot besluit van een zomerschen uitgaansdag. Doch oog hebben is alles; en wie niet ziet, heeft het nergens naar den zin. Een groot aantal personen kunnen Buitenzorg niet uitstaan. De omfloersde toppen der bergen, zeggen zij, drukken u op de borst als molensteenen, in grijze dekens gewikkeld. Het regent er dag aan dag, telegraafdraden dik. Lange avonden, schaarsche toespraak, de blijmoedigheid afwezig. Wat de natuur betreft: al het onaangename, veroorzaakt door de nabijheid van twee kraters die elkander met donderslagen en bliksemschichten te woord staan. Wat de zamenleving aangaat: een geldersch dorp, gebouwd om eene buitenplaats waar een ongenaakbaar persoon de geheele wereld op een afstand houdt. Hoe is het mogelijk! Reeds alleen het kerkhof in het Park, waar de spitsboogvorm der nijgende bamboe's de europesche gothiek van plagiaat beschuldigt, stelt voor de bedevaart | |
[pagina 207]
| |
schadeloos. Het blaauwe badwater van Kotta Batoe maakt door zijne grondelooze kalmte, waarin de hemel weerspiegelt, alle knorrige menschen beschaamd. Tjiomas en Batoe Toelies om, huppelt als met hertesprongen de landweg over de heuvels en langs de rijstvelden. Bellevue is bij zonsondergang getuige van licht-effekten zooals geen schilder ze nog ooit heeft aangedurfd. Wie voor een keer zijne longen gezond wil drinken aan berglucht, wandele 's morgens vroeg den grooten weg naar Tjandjoer op. De palmen in den Plantetuin zijn een wonder der wereld. Op dien avond in Februarij, toen door de huisgenooten van den gouverneur-generaal les Enfants d'Édouard zouden vertoond worden, voltooide de gezelligheid het natuurgenot. Niemand genoodigd, en nogtans een ieder welkom. Zalen vol menschen, maar ruimte in overvloed. Terughouding, zooals die geboden werd door den rang van gastheer en gastvrouw, verhoogd door de tegenwoordigheid van twee kleinzoonen der Julij-monarchie, Ga naar voetnoot1 doch zonder gedwongenheid. Eene geïmproviseerde schouwburgzaal, maar zoo verlicht en getooid dat het tooneel een vergezigt scheen, opdagend uit bloemen en loof. Paul Delaroche heeft aan den titel van Delavigne's treurspel meer vermaardheid geschonken dan aan het stuk zelf. De gravure der Enfants d'Édouard hielp de schilderij nog populariseren. Delaroche is in het voorstellen dier twee aankomende knapen, uit wier omarming broederlijke genegenheid, uit wier bleeke gelaatskleur het gebrek, uit wier groote oogen de vrees en de wanhoop spreken, zoo gelukkig geweest, dat wie de groep eenmaal zag, zich haar levenslang herinnert. De historische getrouwheid van kapsel, schoeisel, kleeding; het somber middeneeuwsch ameublement; het hooge ledikant met de zware gordijnen, waarachter straks de verfoeilijke moord gepleegd zal worden; alles dient tot verlevendiging van een onuitwischbaren indruk. Minder voorspoedig was de dichter. Eén toestand, drie be- | |
[pagina 208]
| |
drijven lang volgehouden; steeds dezelfde ontzetting, dezelfde strijd, dezelfde smart. De troostelooze koningin-weduwe, de verraderlijke ruwaard, de twee vroegwijze kinderen, de zwakke Buckingham, de voor niets terugdeinzende Tyrrel, - van het eerste optreden is elk karakter gevormd. Allen zullen standbeelden blijven. Delavigne's treurspel behandelt eene episode uit Shakespeare's King Richard. Doch wie ooit gemeend heeft dat de historiespelen van dezen door gebrek aan eenheid zondigen, of binnen de grenzen van hetzelfde kader te veel gebeurtenissen en een te groot aantal jaren omvatten, - die vergelijke het werk van den engelschen met dat van den franschen dramaturg. Delavigne's proeve bewijst dat er slechts één middel is, bij het ten tooneele voeren van zulke historische bladzijden, den toeschouwer van het begin tot het einde in spanning te houden: de Shakespeare afgeziene opeenstapeling van feiten, het grillig overgaan van het eene naar het andere tijdvak, het roeren en schokken en verbazen door de stoutheid der sprongen, door het meesterlijke van elke groep, door het in het licht stellen van juist die trekken, en die alleen, welke de eenen den tiran en den huichelaar, de anderen de moeder en de vrouw, nog anderen de aankomende jongelingschap teekenen. Voor het overige zijn Delavigne's verzen keurig en, voor hem, kernachtig; allermeest waar hij den monsterachtigen Glocester het woord geeft. In het welluidendst fransch stort de ruwaard een gemoed uit, hetwelk bij eene wereld van booze geesten geborgd schijnt. Het zevende tooneel van het tweede bedrijf, waar de jonge Eduard den slaap der schoonheid en der onschuld slaapt en Glocester zijne droomen afluistert, is aangrijpend van taal: Quelle angoisse! Attendons. - La frêle créature!
Belle pourtant, bien belle! O marâtre nature!
En comblant tous les miens, tu fis de leur beauté
Un sarcasme vivant pour ma difformité.
Eh bien! marâtre, eh bien! j'ai détruit ton
ouvrage:
Demande-les aux vers qui rongent leur visage.
La mort, la pâle mort décomposa ces traits,
Où d'un oeil complaisant jadis tu t'admirais.
| |
[pagina 209]
| |
qui doit survivre à tous? Moi, l'oeuvre de ta
haine,
Moi, modèle achevé de la laideur humaine.
Encor deux fronts charmants à couvrir d'un linceul,
Et tu ne pourras plus t'admirer qu'en moi seul!
Ook in zijn Louis Onze heeft Delavigne, wiens talent zich in de eerste plaats daartoe niet schijnt te leenen, en als wiens beste aanbeveling bij de nakomelingschap men onwillekeurig de droefgeestige en vaderlandlievende Messéniennes beschouwt, een monster geschilderd. Zelfs deed hij het in les Enfants d'Édouard zoo uitvoerig en met zoo veel zeggenskracht, dat men Glocester als den eigenlijken hoofdpersoon van het stuk zou aanmerken, zoo de titel niet anders leerde. Heeft Delavigne zijne bezieling aan de schilderij van Delaroche, of de schilder de hoofdgedachte van zijn doek aan den dichter ontleend? De tijdrekening beslisse. Doch men bewondere het instinkt van den laatste, dat hem den waren naam voor zijn treurspel deed vinden, zonder dien te zoeken. Was het vermetel, in het voorstellen van den ondoorgrondelijken Glocester met Shakespeare te willen wedijveren; maakte de overmagt van het genie die mededinging van te voren nutteloos, - den tederen franschen lierzanger uit de dagen der Restauratie stond het vrij, zijne krachten aan de twee door Shakespeare schier verwaarloosde knapen te beproeven. En daarin is hij uitnemend geslaagd. De jonge Eduard en de jonge Richard hebben het aan Delavigne's kunst te danken, dat hunne namen die van twee aandoenlijke typen geworden zijn; elk ouderhart ineenkrimpt bij de gedachte aan hun vroegen dood; en zij niet ten tooneele kunnen verschijnen, zonder aanstonds deernis en sympathie te wekken. Te dien aanzien is de buitenzorgsche voorstelling eene goede proef op de som geweest. Eduard en Richard waren de helden, neen, de heldinnen van den avond; en hoewel voor twee meisjes, van welke de oudste naauwlijks twaalf telde, het vertolken van Delavigne's gedachte eene te zware taak moest schijnen, de poëzie van den toestand overwon elken hinderpaal. Het is geen geringe zaak, zonder andere medewerking dan de omgeving van een hollandsch gouverneur-generaal, een fransen treurspel te montéren. Is de vreemde taal van gebiedster die- | |
[pagina 210]
| |
nares geworden (en in sommige opzigten verdient zij een hulpmiddel, eer dan een struikelblok te heeten); is men met de keus van dekoratien en kostumen gereed; levert het memoriseren geen bezwaren meer op, - dan komen de repetitien, komen de debatten over het opvatten eener rol, komt het nemen van het allerlaatst besluit omtrent eene pose, een blik, een gebaar. Gelukkig wanneer, gelijk in dit geval, geen der volwassenen er naar streeft, de anderen te verbeteren of te overschaduwen; wanneer alle krachten zich rigten op één doel: 's dichters lievelingsdenkbeeld te doen uitkomen. Van waar dat niemand dien avond beneden zijne taak bleef? - noch koningin Elizabeth, als willens de wreede schoonbroeder, onwetend de kleine Eduard en de kleine Richard, haar martelen; noch Glocester, als hij onder valsche liefkozingen en eene gemaakte kalmte zijn tijgeraard verbergt; noch Buckingham, als hij met een verdeeld gemoed beurtelings de wettige vorstin en den overweldiger dient; noch Tyrrel, als het bedrijf, waartoe hij de hand gaat leenen, zelfs de zijne beven doet? Victor Hugo heeft het geheim van dien zamenloop en van Delavigne's treurspel verklaard: Lorsque l'enfant paraît, le cercle de famille
Applaudit à grands cris; son doux regard qui brille;
Fait briller tous les yeux,
Et les plus tristes fronts, les plus souillés
peut-être,
Se dérident souvent à voir l'enfant
paraître
Innocent et joyeux.
Wat beurtelings de toeschouwers boeide, bekoorde, vertederde, was niet eerst of meest de vaardigheid dier jonge kinderen, hunne vrijmoedigheid, de gemakkelijkheid waarmede zij zich voegden naar de eischen hunner rol. Het was bovenal hunne jeugd zelf: dat kinderlijk spel bij het voorstellen van zoo wreed een lot; Eduard's gevoel van meerderheid; Richard's blonde haren; beider afschuw van den oom en voogd; beider verkleefdheid aan de bedroefde koningin en aan elkander. Kunstenaressen van beroep en van meer leeftijd hadden die rollen breeder kunnen opvatten, maar niet zoo innemend, zoo bevallig, of zoo zacht. | |
[pagina 211]
| |
De vrienden der kunst zijn den gouverneur-generaal Loudon erkentelijkheid schuldig, dat hij op die wijze een gedeelte zijner roeping opvat. Zijn voorbeeld moet navolging wekken, en er toe leiden de nederlandsch-indische zamenleving de wijding deelachtig te doen worden, aan welke zij meest van al behoefte heeft. Wanneer wij niet in ons eigen gemoed de vatbaarheid voor het schoone in de menschewereld kweeken, dan heeft ook het bekoorlijkst landschap ons weldra niets te zeggen.
1873. |
|