Brieven. Deel 1. 1847-1876
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekendAan dezelfde.Lief Kind,
Ik ben een stoffel; gij behoeft het mij niet meer te zeggen. In plaats van ordentelijk te antwoorden op hetgeen gij in uw briefje vraagt, heb ik u alles gezegd en gezonden, behalve juist hetgeen gij verlangdet. Ziehier dus vooreerst het LaienbrevierGa naar voetnoot1 waarin gij voor mijn part naar hartelust moogt zitten filosoferen. Hoe meer hoe liever: ik weet wel dat gij toch geen pantheïstje worden zult. Sliep uit! Pierson's PastoryGa naar voetnoot2 moogt gij vrijelijk uitleenen; ik ben wel voornemens er eene aankondiging van te schrij- | |
[pagina 72]
| |
ven, doch niet zoo spoedig. Sophie behoeft zich dus niet bijster te reppen. Hierbij zend ik u het klad mijner voorrede voor Uit Fanny Fern. Zoo gij wijs kunt worden uit mijn gekrabbel, lees dan het stukje eens na en zeg mij Donderdag uw oordeel. Welligt is er dan tijd genoeg om het meteen over te schrijven, en, tot Hugo Suringar's indiscrete verbazing, mij wederom te laten prijken met uw kopy. Zijt gij van morgen reeds te 6 uur op geweest? Ik ook. Zelfs ben ik wezen wandelen; ofschoon niet ver, want het weer was toen reeds drukkend. Adieu. Tracht u morgen zoo spaarzaam mogelijk te vervelen, en geloof mij, van ganscher harte
Uw Cd. Dingsdagmiddag. [1858] |