rouw hebbende over ’t quade; wendet dan van ons, ende neemt wegh uyt het midden van ons alle zware land-straffen, den langduyrigen bloedigen Oorlog, diere tyden ende hongers noden, de Pestilentie, teeringe, koortse, ende alle andere krankheden, vyer ende waters-nooden: Zegent de vruchten der Boomen ende des Velds, bewaartse voor al te groote hittigheyt ende droogte, voor donder, blixem, onweder ende hagel, voor schadelyken ryp ende vorst. Behoed ons voor slappe neringe, voor eenen haestigen snellen doodt, ende voor de eeuwige verdoemenisse. En siet doch, O Heere! niet aen onse groote sonden ende gebreken, maar siet veel meer aan uwe oneyndelyke genade ende barmhertigheyt: Ontfermt u onser, ende syt ons genadig. Zegent ons ook voortaan in onse beroepinge, daar in wy van u gestelt syn, laat ons eten den arbeyt onser handen, ende laat ons geen gebreck hebben van eneigh goed. Bewaart ons al te samen na ziele ende lichaam als ’t zwart des Oogenappels Troostet ook, O Heere! alle kranke, swacke, bekommerde, benauwde ende aangevochten herten, alle weduwen ende weesen, alle die in eenigh perykel te Lande ofte te Water zyn: Behoedse al te samen, op datse niet en mogen vergaen, Amen.