Gereformeerde bloem-hof
(1665)–Wolterus ter Burgh– Auteursrechtvrij
[pagina 50]
| |
bewesen hebt, ende tot op dese tegenwoordige uure my bewaert voor ongesontheyt, siekte ende gevaer, die my hadden konnen overkomen. O Heere! ik arme sondaer ben soo verdorven, dat ik van mijn selven niet bequaem en ben yets goeds te denken, veel weyniger te doen; Ik ben gruwelijk ende stinckende, ende drinckt het onrecht in als water, ende sondige dikwils tegen u: ende hebbe u desen dagh met quade gedachten, woorden ende werken seer vertoornt. Dese mijne sonden bekenne ik voor u met leetwesen mijns herten. Wilt my van alle mijne sonden reynigen met het bloed Iesu Christi uwes Soons: Maekt mijne overtredingen, die als scharlaken zijn, soo wit als ?sneeuw, ende mijne misdaden, die soo rood zijn als karmozijn, maekt als witte wolle: Vergeeft my mijner ongerechtigheyt, ende en gedenckt mijner sonden niet meer: want gy en hebt geenen lust in den dood des godtloosen, maer dat de godtloose sich bekeere van zijnen weg, ende leve. Wasschet my, reynigt my, doet de boosheyt mijner handelingen van voor uwe oogen wech: geeft dat ik aflate van quaed te doen, ende dat ik leere goed doen. O Heere! ontfermt u over my, gelijk hem een vader over zijne kinderen ontfermt. Neemt my in genaden aen | |
[pagina 51]
| |
met den verloren Soon, dempt mijne ongerechtigheden, ende werpt alle mijne sonden in de diepten der zee. Doet uwe H. Engelen over my bevel, dat die my dese nacht bewaren voor alle het quaedt, het welke my aen lichaem ende ziele konde overkomen, dat ik in gesondtheyt magh rusten ende slapen, ende wanneer ik montwake, dat ik dan gedenkte aen uwe groote genade, ende aen u Heyligh woord, daer van by my selven spreke, ende dat ik morgen bequaem zijn magh, om my met mijn herte ende mond tot u te schicken, tot uwen dienst my te begeven, ende een getrouwen arbeyder in uwen Wijngaert magh zijn, ende in mijne beroepinge my neerstelijk oeffenen, tot den eynde mijns levens toe, op dat, wanneer den avond van mijne dagen mag gekomen zijn, ik moge uyt genaden ontfangen den penning des eeuwigen levens. Verlosset alle die gene, die u aenroepen, in den dag harer benauwtheyt, zijt na by allen die u aenroepen, allen die u aenroepen in der waerheyt. Zegent ook alle die Godtsalige aenslagen van de Christelijke Overheyt uwes volks, insonderheyt van de gene, die gy, ô Heere! over ons gestelt hebt, datse mogen Voedsterheeren zijn van uwe Kuddel U saligmakende woord hoe langer | |
[pagina 52]
| |
hoe meer soeken voort te planten: Alle afgoderye, ketteryen ende valsche leere weeren: datse mogen de vrome beschermen, de quaetdoenders straffen, ende recht ende gerechtigheyt hier op der aerden plegen. Komt ook te hulpe alle bedroefde herten, troostet die, na dat gy wetet dat hare noodt is eysschende, door Iesum Christum, welle zy lof, eere ende heerlijckheyt in alle eeuwigheyt, Amen. |
|