Mengelzangen
(1717)–Hermanus van den Burg– Auteursrechtvrij
[pagina 298]
| |
En hoe gy uw zelfs vergist, Dee-
ken van het gild der zotten, Als
g' op straat elk een trotseerd,
En den adel dwaas braveerd,
| |
[pagina 299]
| |
En den a-
del dwaas braveerd.
Jonker, Jonker, 't leutert u,
Als g' op straat word naa geweezen,
Daar gy onbeschaaft en ruuw,
Elks gebreken op gaat leezen,
Denkt gy dan niet dat gy sproot,
Uit een elk gemeenen schoot?
Jonker, Jonker, denkje niet,
Dat de menschen op u smaalen,
Als men u trotseeren ziet,
Zulke, als gy nooit kunt betaalen
Voor gedaane dienst, vermaard,
Toen gy Venus page waard?
| |
[pagina 300]
| |
Jonker, Jonker, kaal en knap,
Denk doch bidde ik aan uw wapen,
En gehoornde Ridderschap,
Op dat g' u niet moogt vergaapen,
Noch steeds zwetsen op uwe eer,
Die te zoeken is zoo veer.
Vaartjes ambacht weet elk een;
Moertjes stukjes zyn beschreeven,
En bekent by groot en kleen,
Door de lyst van vaartjes leeven;
Krom van vingers, wyt van schoot,
Was de stam daar gy uit sproot.
|
|