Mengelzangen
(1717)–Hermanus van den Burg– Auteursrechtvrij
[pagina 260]
| |
Ben gekwetst, heeld zy weêr myn' wond;
Een verband maakt my straks gezont.
Daar 's geen Kruid noch Opiaat,
Dat een' minnewond' kan heelen;
Dan alleen den honigraat,
Die 'k verzamel onder 't streelen,
Als ik, stom van mingeneugt,
Haar verpand myn' teedre jeugd,
Voor 't genot van liefde en vreugd.
Altoos zegt dat toverwicht,
Dat zy zich niet kan verzaaden,
Aan d'oprechte liefde plicht,
Die haar doet in weelde baaden;
Zulks verplicht my meer en meer,
Voor die schoonheit, jongk en teêr,
Neêr te knielen als weleer.
Daar men wederzyds steeds haakt
Om elkander te behaagen,
En elk om het hevigst blaakt,
Zaait men tegengif voor plaagen,
Daar de Liefde daaglyks groeit,
En den Akker milt besproeit,
Word het twistzaad uitgeroeit.
Op twee zuilen rust de trouw;
Dat is geld, en zoete kusjes,
| |
[pagina 261]
| |
Deez' zyn noodig, om een' vrouw'
t'Ondersteunen in haar' lusjes,
Want, daar een van tweên ontbreekt,
Vlugt de Liefde, hoe men smeekt,
En om haar gezelschap spreekt.
|
|