Mengelzangen
(1717)–Hermanus van den Burg– Auteursrechtvrij
[pagina 113]
| |
[pagina 114]
| |
Geen Mens kan hier,
Ons jeugdig vier,
Bespieden of besnappen.
Hier vryd het al,
In 't jeugdig dal,
En niemant weet van klappen.
Gy kunt met my,
Hier zyde aan zy'
Gezeten, bloempjes plukken;
En, in het groen,
De wellust voen,
En hartje aan hartje drukken.
De Nachtegaal,
Vryt in haar' taal,
Hier 't gaaitje, op linde takken;
Hier schuilt de Haas,
Schuuw, voor 't geraas,
Der Winden, en der Brakken.
Kom lonkstertje;
Kom pronkstertje;
Kom by my dartel wichje,
Zing jey een lied,
Voor bos en vlied,
Terwyl ik maak een Dichje.
| |
[pagina 115]
| |
Gy kunt hier gaan,
Op Roozeblaân,
Vol leevendige geuren;
Uw blonde hoofd,
Met bloem en oost
Optoojen, schoon van kleuren.
En krygt gy vaak,
Met zoet vermaak,
Kunt gy in 't gras hier rusten,
Daar 't Water stroomt,
Want, die hier droomt,
Droomt steeds van Minnelusten.
Een windje koel,
Zoo fris als zoel,
Speelt hier op Zilvre baartjes,
Dat zal uw hals,
En Borsjes mals,
Doorwrogt met bleekblaauwe aârtjes,
Verkoelen zagt,
Kom Lief ik wagt,
Rust hier op Matelieven;
Kom herwaards aan,
De Min zal staan
Op schiltwagt, ik u grieven.
|
|