Mengelzangen
(1717)–Hermanus van den Burg– Auteursrechtvrij
[pagina 80]
| |
[pagina 81]
| |
En 't best van al,
In dit geval,
Is, dat zy ons laat smooken,
Van dat behoorlyk Vrinis kruid,
Dat wy zoo garen rooken,
By den Koelen wyn,
Want zy smaakt ons;
By den Koelen wyn,
Als Matsepyn.
Zingt dat het klinkt,
En, als je drinkt,
Laat 't haar gezontheit wezen,
En pryst die zoete Jonge Maagd,
Die honger kan geneezen;
Saa, grypt aan een glas,
Lustig, lustig;
Saa, grypt aan een glas,
Lustig, lustig;
Saa, grypt aan een glas,
En leegt het ras.
Wie lustig is,
En rustig is,
Die speel wat met zyn' kaaken;
Ik zie daar goeje Ansiovis staan,
Daar zal de vocht op smaaken;
Bloed! ik heb zoo'n pret,
En 'k wil joelen;
Bloed ik heb zoo'n pret,
'k Gaa niet naar 't bed.
| |
[pagina 82]
| |
Kom wens dan haar,
't Aanstaande Jaar,
Geen ziektens meer ontrusten;
En datze Tee en Koffy drinkt,
Zoo veel als haar mag lusten;
Want die mag ze zeer;
By den buikvol,
Want die mag ze zeer,
Al is ze teêr.
Jaa wel Juffrouw,
Is zeg het jouw,
'k Wil u niet weêr verjaaren,
Eer dat ik u in eer en deugd,
Zie naar de Voôlwyk vaaren;
Want, 't komt niet te pas,
Steeds te weigren,
Want, 't komt niet te pas,
Van zulk een Tas.
Want, dat je 't weet,
Ik krom Poëet,
Wil op je Bruiloft zingen,
Van knuflen, stoejen, en noch meer
Vermaakelyke dingen,
Daar ik graag van praat,
Vriendlyk Meisje;
Daar ik graag van praat,
Al wordje kwaat.
| |
[pagina 83]
| |
Ik schei 'er uit,
En, tot besluit,
Wens ik u zoo veel Vryers,
Als 'er groen Erten gaan in 't kop,
En kies dan uit die stryers,
Die het best behaagt;
Aan uw' zinnen,
Die u 't best behaagt,
O schoone Maagd.
|
|