'Philopater, de radicale Verlichting en het einde van de Eindtijd'
(2003)–Wiep van Bunge– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Philopater, de radicale Verlichting en het einde van de EindtijdThe cradle rocks above an abyss, and common sense tells us that our existence is but a brief crack of light between two eternities of darkness. | |
Wiep van BungeDat de Nederlandse Republiek rond 1700 reeds geruime tijd een broeinest was van filosofisch radicalisme, mag na de publicatie van Jonathan Israels Radical Enlightenment als bekend worden verondersteld.Ga naar eind1 Je kunt met Israel van mening verschillen over de kwaliteit van dit radicalisme, over de invloed die het had gedurende de achttiende eeuw in Nederland en elders, en over de moderniteit van deze radicale Verlichting, maar dat vanaf het midden van de zeventiende eeuw in het voetspoor van Descartes en Spinoza met name binnen het gewest Holland plots ideeën circuleerden die grotendeels haaks stonden op de dominante, christelijke traditie, dat staat nu wel vast. Ook over de precieze omvang van deze vroege Verlichting, en dus over de representativiteit van deze radicalen zullen de specialisten nog lang van mening verschillen. Maar dat die radicalen er waren, dat valt niet langer te ontkennen. Israels boek komt dan ook niet uit de lucht vallen. Ruim twintig jaar gelden was het de Amerikaanse historica Margaret C. Jacob die de term ‘radicale Verlichting’ lanceerde, in een boek over vroeg achttiende-eeuwse gedesillusioneerde hugenoten en hun vrienden. Zij situeerde hun activiteiten binnen de driehoek Parijs-Londen-Holland en vermoedde dat hun ‘pantheïsme’ en ‘republikanisme’ nog de sporen droeg van Spinoza.Ga naar eind2 Bewijzen kon zij dit niet, en dat is niet zo vreemd, gelet op de stand van het onderzoek toen haar The Radical Enlightenment verscheen. In 1981 waren behalve enkele verspreide of sterk verouderde studies alleen het enigszins chaotische Nederlands cartesianisme van Louise Thijssen-Schoute voorhanden en de monumentale studie van Paul Vernière over de receptie van het spinozisme in Frankrijk.Ga naar eind3 Het onderzoek naar de Europese ontvangst van Spinoza's denkbeelden stond nog in de kinderschoenen. Sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw had de Spinoza-studie echter een hoge vlucht genomen. Bleef dit onderzoek aanvankelijk beperkt tot briljante, tekstgebonden commentaren op de Ethica (1677) en het Theologisch-politiek tractaat (1670), vanaf de vroege jaren tachtig verscheen een reeks van studies naar de Europese receptie van Spinoza's denkbeelden en naar zijn positie in het intellectuele landschap van de zeventiende-eeuwse Republiek.Ga naar eind4 Aan het eind van de jaren negentig kwamen vrijwel gelijktijdig ook twee vuistdikke bibliografieën uit - wat te meer opmerkelijk mag heten met het oog op de grote documentaire lacunes, waarmee elke potentiële biograaf van Spinoza in het reine moet zien te komen.Ga naar eind5 Over, bijvoorbeeld, de cruciale jaren tussen de verbanning van de filosoof uit de synagoge van Amsterdam en zijn vestiging in Rijnsburg, tasten wij vrijwel volledig in het duister.Ga naar eind6 Al deze academische bedrijvigheid nodigde uit tot het schrijven van een synthese, en we mogen ons gelukkig prijzen dat Jonathan Israel deze handschoen nu heeft opgenomen. Wie de omvang van deze onderneming ook maar even tot zich laat doordringen en vervolgens in ogenschouw neemt dat de auteur zich niet alleen op de literatuur baseert, maar ook en vooral op de bronnen en op origineel archiefonderzoek, moet het haast wel duizelen. Het is, als | |
[pagina 11]
| |
ik me niet vergis, dan ook vooral de verdienste van Israel geweest alle nu bekende vroege ‘spinozisten’ - op het eerste gezicht bepaald excentrieke figuren - op een rij te zetten, wat hun optreden een zekere ideologische coherentie geeft. Hoe curieus zij ieder voor zich ook mogen zijn geweest - de hoofdprijs gaat hier zonder twijfel naar de erudiete pornograaf Adriaan Beverland -, zelfs de grootste criticus van Spinoza zal moeten toegeven dat er ‘method’ school in hun ‘madness’.Ga naar eind7 Gelet op de hoge kwaliteit van het werk van Spinoza, valt het overigens niet mee om sceptisch te zijn over dit vroege, Nederlandse spinozisme, zij het dat deze Nederlandse ‘spinozisten’ er niet in slaagden veel toe te voegen aan het werk van Spinoza, waar Nederlandse cartesianen het project van Descartes wel creatief voortzetten.Ga naar eind8 Een van de meest interessante zeventiende-eeuwse spinozisten uit de Republiek was ongetwijfeld de auteur van de twee Philopater-romans uit 1691 en 1697, die in de regel worden toegeschreven aan de gesjeesde theoloog Johannes Duijkerius.Ga naar eind9 Met name het tweede deel veroorzaakte veel commotie. De anonieme auteur bleef buiten schot, maar de uitgever Aart Wolsgryn werd in 1698 veroordeeld tot duizend gulden boete, acht jaar tuchthuis en vijfentwintig jaar verbanning uit Holland en West Friesland.Ga naar eind10 Het waren, voor zover ik weet, de spinozist Johannes van Vloten en Willem Meyer, de legendarische secretaris van de Vereniging Het Spinozahuis, die als eerste moderne historici op het belang van deze boeken wezen.Ga naar eind11 Tot dusver stonden vooral drie elementen in de belangstelling. In de eerste plaats wordt met name het eerste deel van de Philopater natuurlijk en terecht in verband gebracht met Bekkers Betoverde Weereld, een boek dat eveneens in 1691 verscheen en waarnaar Duijkerius herhaaldelijk verwijst.Ga naar eind12 Andersom getuigde Bekker in 1698 voor de Amsterdamse magistraat Duijkerius te hebben ontmoet, bij welke gelegenheid deze zou hebben toegegeven verantwoordelijk te zijn voor de Philopater.Ga naar eind13 We zullen zien dat het duivelgeloof inderdaad een grote rol speelt in de ‘Werdegang’ van Philopater, en bovendien was de publicatie van Bekkers boek medeverantwoordelijk voor de felheid waarmee filosofisch radicalisme de komende jaren zou worden vervolgd. Toch zal blijken dat een ander boek van Bekker waarschijnlijker van groter betekenis is geweest voor Duijkerius. In de tweede plaats trok het bijtende commentaar in met name het Vervolg op het academische leven aan het einde van de zeventiende eeuw de aandacht. We zullen zo zien wie ook al in het eerste deel ter sprake komen. En in de derde plaats wordt steevast verwezen naar de nogal kritisch getoonzette studie die de Groningse theoloog en filosoof H.G. Hubbeling publiceerde over het ‘materialistisch’ spinozisme van Duijkerius.Ga naar eind14 Hubbelings artikel biedt nog steeds de enige gedetailleerde analyse van Duijkerius' spinozisme, maar die wordt sterk gekleurd door zijn zeer bijzondere interpretatie van Spinoza's filosofie. Hoewel Hubbeling zonder enige twijfel een sleutelrol heeft gespeeld in de na-oorlogse Spinoza-renaissance in Nederland, moet wie nu zijn publicaties over Spinoza overziet, wel tot de conclusie komen dat hij vooral als theoloog werkelijk geworsteld heeft, zowel met de Ethica als met de Tractatus theologico-politicus.Ga naar eind15 Enerzijds benadrukte hij hoe problematisch het was om Spinoza's Deus sive Natura in te passen binnen de christelijke traditie, anderzijds probeerde hij herhaaldelijk Spinoza een ‘mystiek’ toe te schrijven en diens godsbegrip een persoonlijk element te verlenen, in de kennelijke hoop op die manier de kloof tussen diens filosofie en het christendom te overbruggen. Bovendien koesterde Hubbeling zelf ideeën over de wetenschappelijkheid van de theologie die lijnrecht stonden tegenover Spinoza's beoordeling van de godgeleerdheid als een louter ‘morele’ discipline. En deze gespannen verhouding tot het werk van Spinoza heeft uiteraard ook sporen nagelaten in zijn beoordeling van de vroege receptie van het spinozisme.Ga naar eind16 | |
[pagina 12]
| |
Alle drie deze elementen zijn vanzelfsprekend zeer de moeite waard. Maar waarom wordt het verhaal in de regel overgeslagen? Natuurlijk doet het ertoe te weten wat voor soort spinozist Duijkerius is geweest, maar is het niet ook van belang te achterhalen waarom hij een spinozist werd? (We gaan er hier voor het gemak en heel naïef van uit dat Duijkerius Philopater is. Voor ons, in deze context, doet Duijkerius er ook uitsluitend toe als auteur van deze tekst.) Minstens zo interessant als de spinozistische en satirische elementen uit de Philopater lijkt mij de intellectuele route die Philopater aflegt, op weg naar zijn spinozisme. Die voert hem namelijk langs een kwestie die de afgelopen decennia onder ideeënhistorici grote opwinding heeft veroorzaakt. Het verhaal begint met de schets van een jonge student, Philopater genaamd, die zich volledig heeft verdiept in de studie van puriteinen en piëtisten als William Perkins, Willem Teellinck, Joseph Hall, William Ames en Theodorus a Brakel, maar daar een hoge prijs voor betaalt. De aanhoudende bemoeienis van zijn vader met de geestelijke groei van de jonge Philopater blijkt ook niet erg behulpzaam: Dan was 't eens mijn lieve soon, eenige steun van mijn huys en hooge ouderdom, hoe bevindje uw al gestelt, voelje al wat genade in uw ziel? Ervindje wel die heylsame verligtinge van Gods goede en H. Geest in u? Sout gy uw reets van uw roepinge en verkiesinge wel konnen of durven op onbedriegelijkcke gronden verseeckeren: Ah mijn waerde soon, daar is soo veel aan gelegen! Hier moet men op vast gaen, of men leyt seer ligtelijck schipbreuck aen sijn zaligheydt. Wordje wel gewaer dat de Sone Gods soo nu en dan eens aen de deure van uw ziele klopt en uw van uw geestelijck kintschap verseeckerd? Druckt het gewigte van de vergeeving der sonden uw soo al wat op 't herte? Is'er oock eenige geestelijcke gerustheyt in uw? Bemerckje oock in uw ziele een wercksaeme drift, om aen de Heere Jeus u selven geheel en al over te geven? Hebje niet somtijds eenige versoekinge en swaere aenvegtinge des Duyvels uyt te staen? Wordje niet gewaer dat dien heyloose vyant geduurig als een brullende en verslindende Leeuwe rondom uw gaet? Wederstaet gy hem wel met de geestelijcke wapenrustinge des Geloofs?Ga naar eind17 [Enzovoorts, enzovoorts, W.v.B.] Wat Duijkerius ons hier schetst, is het klassieke drama dat zich voltrekt in de bevindelijk-calvinistische ziel die smacht naar geestelijke tekenen van uitverkiezing, en dat in het besef dat die genade altijd onverdiend is en het resultaat van een soeverein besluit van haar onnavolgbare Schepper.Ga naar eind18 Vooral het verlangde zondebesef valt Philopater zwaar. Overmand door angst voor de duivel, wordt hij ziek en dreigt hij zelfs zijn verstand te verliezen. Het is vervolgens de Zeeuwse predikant Johannes de Mey die zich over Philopater ontfermt. De Mey was ook arts, voegt Duijkerius toe, en dat kwam hier goed van pas.Ga naar eind19 Bovendien had De Mey al ver vóór Bekker blijk gegeven van zijn twijfels over de macht van de duivel, dus hij was inderdaad de juiste man op de juiste plaats.Ga naar eind20 Maar wanneer De Mey Philopater aanraadt zelf ook medicijnen te gaan studeren, deinst Philopater terug voor het ruige studentenleven. Dat kan de gevoelige jongen nog niet aan. Wanneer in 1678 De Mey komt te overlijden, trekt Philopater in bij diens zuster, in Amsterdam, waar hij kennis maakt met een ruime kring van cartesianen en coccejanen. De Leidse hoogleraar Christopher Wittichius neemt Philopater bij zich in huis en wijdt hem in in de geheimen van de coccejaanse verbondstheologie. Met name de pogingen van de coccejanen om in de Oudtestamentische beschrijving van de joodse profetie en godsdienst aanknopingspunten te vinden voor de duiding van de verschillende fasen van het verbond van God met de mens, wekken Duijkerius' spotlust op.Ga naar eind21 De wilde polemieken die tussen coccejanen en voetianen en tussen coccejanen onderling oplaaiden over, bijvoorbeeld, de exacte afmetingen van de tempel van Salomo doen de labiele Philopater geen goed. Weer dreigt hij ernstig in de war te raken, ditmaal door de allegorische spitsvondigheden van de coccejaanse exegese. Philopater reist vervolgens af naar Franeker om zich te vervoegen bij de befaamde coccejaan Johannes van der Waeyen.Ga naar eind22 Maar aan het | |
[pagina 13]
| |
slot van het eerste deel dreigt de jonge Philopater volledig te bezwijken onder zijn obsessie met de Eindtijd.Ga naar eind23 Vlak voordat onze held tot het spinozisme wordt bekeerd, is hij nog volledig in de ban van het millenarisme, ofwel het chiliasme, de overtuiging dat de bijbel informatie verstrekt over het tijdstip waarop Christus zal terugkeren op aarde om Zijn duizendjarig rijk van vrede te vestigen. Zoals bekend, waren het vooral de boeken Daniël en Openbaringen die ook in de zeventiende eeuw eindeloos tegen het licht werden gehouden in de hoop die cruciale datum te ontcijferen. In 1685, vlak na de herroeping van het Edict van Nantes, veroorzaakte met name Pierre Jurieu veel ophef met zijn L'Accomplissement des prophéties: binnen afzienbare tijd zou de Anti-Christ, dat wil zeggen de Paus voorgoed het onderspit delven.Ga naar eind24 Wannneer een Franeker vriend Philopater een Nederlandse vertaling van Jurieus werk laat lezen, raakt Philopater in alle staten. Het moet mogelijk zijn, zo denkt hij nu, deze geniale duiding van de Oudtestamentsiche profetieën in overeenstemming te brengen met Coccejus' fasering van de heilsgeschiedenis in zeven periodes. Maar Duijkerius krijgt er genoeg van: Te dencken dat het mooglijck is, wanneer iemant so groten venmaeck schept in geduurige nieuwe Prophetische sinspeelinge op te soecken, dat dusdaenig eenen oit volleert soude worden, is de grootste onkunde die men hier omtrent hebben kan. Want het gaet met dese oeffeninge toe als met die der Alchimisten, hoe meer gevonden, hoe meer gesogt: tot dat men eyndelijck door al de overvloet van Experimenten, berojd van middelen en ontbloot van hersenen word. Sulcks het eenige Effect van dese sporelose laboratie, niet anders is, dan aen de wereld te geven, een ample declaratie van volmaeckte sotheyt. Waerlijck weynig beter gedroeg het sig met onsen Philopater, Hy arbeyde nagt en dag, sogt nagt en dag, en ontdeckte telkens dit of dat nieuws, en was daer dan so uytgelaeten verblijt mede of hy de waeragtige Evangelische Perel gevonden had.Ga naar eind25 Het wordt, met andere woorden, tijd dat Philopater uit zijn lijden wordt verlost. Plots verschijnt een jonge proponent op het toneel, die verder anoniem blijft en die Philopater op het rechte spoor probeert te zetten: ick sta verbaest hoe het mooglijck is dat ge de bloem van uw jeugt en studien kunt verslijten met dingen die nog kragt van waerheyt, nog de minste blijcken van waere wysheyt hebben. 't Is my oock onmooglijck te begrijpen hoe ge uw so verre hebt konnen laeten vervoeren van so eeniglijck uw werck te maecken met uyt te vorschen 't geen God moogelijck noit eenig sterveling openbaeren sal; laetende ondertusschen seeckerlijck verloren gaen alles wat uw nut en na ziel en ligchaem geluksalig kan doen zijn.Ga naar eind26 De proponent begint zijn kritiek op het chiliasme met te constateren hoe gevaarlijk het is om het toevallig woordgebruik van de bijbel te overschatten. Woorden zijn slechts ‘merckteeckenen’ van onze begrippen, waaruit volgt dat: de saecken, niet om de woorden, maar de woorden om de saecken zijn; als oock [..] dat in order de saecken eerder als de woorden geweest moeten hebben.Ga naar eind27 Het kan geen toeval zijn dat dit een letterlijke weergave is van de eerste zin van Pieter Ballings Het Licht op den Kandelaar uit 1662, het eerste spinozistische geschrift dat ooit in druk verscheen.Ga naar eind28 Vervolgens wijst de proponent op de bijzondere problemen die het Hebreeuws oplevert, en ook die tekst is ontleend, ditmaal aan het zevende hoofdstuk van Spinoza's Tractatus theologico-politicus.Ga naar eind29 Voor wie inmiddels nog niet voelt uit welke hoek de wind nu waait, noemt Duijkerius bij monde van de proponent, ‘met Petrus’ [2 Petrus 19, W.v.B.], de bijbel ‘een ligt, schynende in een duystere plaetse’ - een evidente verwijzing | |
[pagina 14]
| |
naar het nooit gepubliceerde hoofdwerk van Adriaan Koerbagh, net als Balling lid van de Amsterdamse ‘kring van Spinoza’.Ga naar eind30 Het wordt tijd dat Philopater God werkelijk leert kennen. Als klap op de vuurpijl houdt de proponent hem - zonder dat erbij te zeggen - een parafrase voor van de befaamde opening van Spinoza's Tractatus de intellectus emendatione: So ge uw geest uyt dese dreck opbeurt en tot hoger dingen te bespiegelen gewent, sal het geschieden dat ge uw selven en het oneyndige en bestendige goet so onmiddelijck sult verknogt voelen, dat'er niets ter wereld van de sinnelijcke dingen uw daer af sullen konnen scheyden; het waengeloof sult ge alsdan verfoejen, de blinde superstitie veragten; en ge sult dan regt leren kennen wat God is; als oock waer in het innige wesen van sijn H. dienst is bestaende.Ga naar eind31 Beschaamd geeft Philopater toe dat het nu ook voor hem welletjes is geweest. Hij sluit vriendschap met de spinozistische proponent en vergezelt hem, terug naar Amsterdam. Daarmee komt het eerste deel ten einde. De chiliast is genezen dankzij het spinozisme.Ga naar eind32 Johannes Duijkerius kon bij zijn schets van de zenuwinstorting van Philopater overigens putten uit de ervaring die hij zelf als proponent had opgedaan toen hij in 1688 namens de Amsterdamse kerkenraad in contact trad met de befaamde Coenraad van Beuningen. Deze ‘staatsman en libertijn’ leed, zoals bekend, in de tweede helft van de jaren tachtig aan waanvoorstellingen. Definitief uit de gratie bij Willem III, jaagde hij zijn vermogen er doorheen, en dreef hij zijn vrouw tot wanhoop met zijn ‘gekke liberaliteit’ en ‘malle concepten’.Ga naar eind33 In oktober 1688 sloeg hij door - hij verbrandde een deel van de huisraad en probeerde uit alle macht wat nog restte van zijn kapitaal weg te geven, tot paniek van de familie, die echter niet kon verhinderen dat hij begin 1689 een reeks van brieven richtte aan de kerkelijke en wereldlijke autoriteiten, waarin hij wie hij het maar horen wilde voorhield dat de Eindtijd nu op handen was. De duivel had naar het oordeel van Van Beuningen de macht gegrepen en het scenario van de Apocalyps was in zijn ogen te vinden in de Openbaringen van Johannes. Heel de zomer van 1689 moet hij als een bezetene aan de ontcijfering van dit bijbelboek hebben gewerkt. Meer dan een dozijn pamfletten en zendbrieven, gericht aan de hervormde, katholieke en joodse gemeenschappen van Amsterdam waren het resultaat. De pogingen van Duijkerius de man bij zinnen te brengen hadden geen enkel effect, integendeel: in de loop van 1690 werd hij een gevaar voor zichzelf en zijn omgeving, die inmiddels openlijk de draak met hem stak. Zijn vrouw was ingestort, zelf stond hij onder doktersbehandeling, zijn personeel verergerde de situatie alleen maar door in zijn huis voor spook te spelen. Een enkeling toonde medelijden, maar toen Van Beuningen in oktober 1693 kwam te overlijden, was hij al geruime tijd, om met Bayle te spreken, ‘publiquement mort’.Ga naar eind34 Het kan niet anders, of deze affaire moet de mislukte predikant Duijkerius hevig hebben aangegrepen. Dit stotterende, straatarme hulpje van de Amsterdamse kerkenraad moest van de ene dag op de andere de eens zo machtige, steenrijke oud-burgemeester tot bezinnen zien te brengen. Maar niets hielp. In de roman wordt hij neergezet als de groten Staetsman welcke voor omtrent een half jaer geleden sijn verstant en middelen in Actien van de Oostindiaensche Compagnie geheel en al verspild hebbende, door ick weet niet welck een weg, een belaghelijck Propheet, en een sotte Duysent jaerist is geworden.Ga naar eind35 Van Beuningen was zeker niet de enige die in deze periode bezweek voor de chiliastische verleiding. Sterker nog, Ernestine van der Wall heeft erop gewezen dat vanaf het midden van de zeventiende eeuw het millenarisme juist een zekere normalisering had doorgemaakt in de | |
[pagina 15]
| |
Republiek. Was het in de vroege zeventiende eeuw toch vooral een sectarische aangelegenheid, gaandeweg schaamden voetianen noch coccejanen zich voor de fascinatie die kennelijk uitging van de mogelijkheid het Einde der Tijden te dateren.Ga naar eind36 Van Beuningen was zelf al vroeg geïnteresseerd in de speculaties van Daniel de Breen en voelde zich in deze zeer gesterkt door het werk van Pierre Jurieu. Deze periode, tussen de herroeping van het Edict van Nantes en de Glorious Revolution leende zich uiteraard bijzonder voor chiliastische speculatie. Maar het verzet tegen het chiliasme nam ook snel toe. Balthasar Bekker publiceerde in 1688, drie jaar voor De betoverde Weereld, een ruim zevenhonderd pagina's tellend commentaar op Daniël, waarin hij de vloer aanveegde met alle millenaristische duidingen van dit boek, inclusief die van Coccejus zelf.Ga naar eind37 Het ligt voor de hand te veronderstellen dat dit boek van Bekker voor Duijkerius' roman veel belangrijker was dan De betoverde Weereld, al was het alleen maar omdat Bekker in zijn kritiek op het chiliasme ook nadrukkelijk afstand nam van Coccejus' lezing van Daniël, wat hem ongetwijfeld parten heeft gespeeld in de polemiek rond De betoverde Weereld, toen hij zowel door critici van zijn cartesianisme werd aangevallen als door coccejanen, die toch in de regel hun cartesiaanse bondgenoten steunden. Bekker stelde zich op het standpunt dat Daniël een wezenlijk joods boek was en dat het onzinnig was om voorspellingen van ver vóór onze jaartelling toe te passen op de actuele Europese geschiedenis: Neemt nu eens by gelijkenisse: Soder heden ene Profezye geschiedde op den name van Vrankrijk, of van Engelland, of van de stad Amsterdam, voorspellende sware oorlogen en vervolgingen, die deselve wedervaren souden: soudet iemant in sijn hoofd konnen komen, dat sulx niet op die Landen, of op dese Stad; maar op 't onbekende Zuidland, of op 't Noordooster deel van tartaryen, of op de Middellanden van Africa, gepast moest worden? So weinig volckx als God tot noch toe in die afgelegene en onbekende Landen heeft; so weinig had hy in Europa, en so weinig was dat doe den Joden bekend; dit ons kleine Land insonderheid, waar op men heden so veel oude Profezyen past.Ga naar eind38 Philopater wordt dus genezen door Spinoza, maar met dank aan Balthasar Bekker. Pierre Bayle moest ook niets hebben van de zelfverzekerdheid waarmee allerlei predikanten zich nu plots opwierpen als profeten. J.C. Laursen heeft laten zien dat in de Dictionaire enkele tientallen chiliasten te grazen worden genomen, van Savonarola en Postel tot Comenius en, uiteraard, Jurieu - vooral vanwege hun rampzalige politieke ambities.Ga naar eind39 De afgelopen decennia is veel geschreven over vroegmodern millenarisme, vooral dankzij het aanstekelijke enthousiasme van Richard Popkin, die het bestempeld heeft tot de ‘Third Force’ in het zeventiende-eeuwse denken.Ga naar eind40 Aanknopend bij ouder onderzoek van historici als Charles Webster liet hij zien hoe onjuist het is de eeuw van de ‘wetenschappelijke revolutie’ op te vatten als een arena waarin de wetenschap de strijd aanbond met het geloof en alleen vooruitgang boekte ondanks het verzet van theologen. Juist de meest geestdriftige pleitbezorgers van de baconiaanse Great Instauration bleken fervente chiliasten.Ga naar eind41 Ernestine van der Wall heeft echter aangetoond dat dit chiliasme in Nederland nooit zo populair werd als in Engeland, en bovendien dat Nederlandse millenaristen die wel contacten onderhielden met Britse geestverwanten toch vooral uitkeken naar de komst van een geestelijk rijk. (Voor de Nederlandse situatie lijkt de bijbelse inspiratie van het natuuronderzoek eerder te liggen in het verlangen het boek van de natuur te leren lezen.)Ga naar eind42 In de Republiek was het chiliasme overwegend mystiek georiënteerd. De Britse discussies over het precieze tijdstip waarop Babel zou vallen en de doorgaans tamelijk bloeddorstige enscenering van een en ander, werden hier met de nodige argwaan voor kennisgeving aangenomen.Ga naar eind43 Het uitgesproken verzet van vooraanstaande vertegenwoordigers van de vroege Ver- | |
[pagina 16]
| |
lichting tegen chiliastische speculaties is nog nauwelijks serieus bestudeerd. Toch lijkt het me van belang aangezien het een afscheid impliceerde van de voorstelling dat de menselijke soort een eindig aantal jaren gegeven was om zich moreel en spiritueel te ontwikkelen binnen het kader van een vastomlijnd, voorzienig plan. Zeker in het licht van de twijfel die gedurende de tweede helft van de zeventiende eeuw ook hoorbaar werd over de precieze datum van Genesis - denk aan zonderlingen als Isaac la Peyrère en geleerden als Isaac VossiusGa naar eind44 -, is het alsof vlak voor het aanbreken van de achttiende eeuw een groeiend aantal geleerden bereid is te twijfelen aan de termen die de bijbelse chronologie aan de geschiedenis van de wereld heette te stellen. (Ook in Engeland begon de obsessie van met name Newton met de bijbelse chronologie te irriteren. Wanneer in de tweede helft van de achttiende eeuw de Royal Society de verzamelde werken van Newton uitgeeft, wordt de theologische nalatenschap eenvoudig overgeslagen.) Het is natuurlijk nogal potsierlijk om hier zulke verstrekkende conclusies te verbinden aan de plagerijen van een aan lager wal geraakte stotteraar als Duijkerius, maar toch dringt zich naar aanleiding van zijn optreden de gedachte op dat rond 1700 in de perceptie van de geschiedenis onder sommige radicale filosofen een wending voltrok die als de voltooiïng kan worden beschouwd van het proces dat in de eerste helft van de zeventiende eeuw al in de sterrenkunde was voltooid en dat de vermeerde wetenschapshistoricus Alexandre Kojève als een verschuiving From the Closed World to the Infinite Universe heeft geduid. Laten we niet vergeten dat toen in de jaren tachtig van de zeventiende eeuw in Rotterdam het eerste publieke debat over de filosofie van Spinoza uitbrak, het vooral de spinozistische ontkenning van de schepping ex nihilo was, die aanstoot bleek te geven. Waarom waren Spinoza en zijn aanhangers ‘atheïsten’? Omdat de wereld in hun ogen net zo oneindig was als God Zelf.Ga naar eind45 De gedachte dat het universum bestaat uit oneindig veel zelf oneindige werelden was oud, en gold met name sinds het optreden van Giordano Bruno als buitengewoon subversief. De speculaties in deze periode van Huygens en Fontenelle en de populariteit van het idee binnen het genre van de clandestiene manuscripten laten zien hoe actueel dit idee was gebleven.Ga naar eind46 Of men rond 1700 nu twijfelde over de principiële eindigheid van de geschiedenis naar aanleiding van metafysische speculatie over het wezen van de substantie en de verhouding tussen God en Natuur, of onder invloed van vrijmoedige bijbelkritiek, het resultaat was hetzelfde. Ruim anderhalf eeuw voor Darwin lag de conclusie voor het grijpen dat de bijbel allerminst het onfeilbaar kalendarium van de menselijke soort was, waarvoor deze zo lang gehouden was. Wanneer we de radicale Verlichting als een bron van moderniteit willen beschouwen, moeten we, denk ik, hier één van haar belangrijkste elementen situeren. Israel wijst terecht op de fundamentele betekenis van Spinoza's poging een strikt seculiere moraal te formuleren. De verklaring van die poging - dat wil zeggen: de identificatie van haar functie - moet als ik me niet vergis in het politiek-theologisch landschap van de Republiek worden gezocht, en dan meer in het bijzonder in de specifieke omstandigheden van het stadhouderloze tijdperk. Spinoza's ambitie een wetenschappelijke, zelfs wiskundige filosofie te formuleren moet in mijn ogen worden begrepen als een poging om een conceptueel vocabulaire te formuleren dat eendracht zou kunnen brengen tussen de theologisch en politiek zo scherp tegenover elkaar staande facties in die zelf al zo onsamenhangende Republiek. Die eendracht zou moeten resulteren uit de ondubbelzinnigheid van een filosofie die even onbetwijfelbaar was als de wiskunde.Ga naar eind47 Door de scherpe wijziging in de verhoudingen na 1672 verloor die poging veel van haar politieke lading, wat verklaart waarom Nederlandse spinozisten rond 1700 slechts bij uitzondering politiek geïnspireerd lijken te zijn. De generatie van | |
[pagina 17]
| |
Duijkerius lijkt zich toch vooral op de filosofie van Spinoza te oriënteren. De politieke dimensie verdween naar de achtergrond. In het Vervolg domineren metafysische en kentheoretische bespiegelingen. Hoe Spinoza's seculiere moraal zich precies verhoudt tot onze eigen, vergaand geseculariseerde cultuur, is inmiddels nog maar de vraag. Tussen de vroege Verlichting en de late jaren zestig van de twintigste eeuw was ‘de kerk’ in Noordwest Europa allesbehalve een ‘spent force’, zodat ik niet goed zie wat de radicale elementen uit die vroege Verlichting zeggen over de huidige secularisering.Ga naar eind48 Jurieu was natuurlijk ook bepaald niet de laatste chiliast.Ga naar eind49 Maar zoveel staat wel vast dat elke seculiere moraal haar betekenis ontleent aan de gedachte dat wij, zoals Nabokov het uitdrukte, leven tussen twee oneindige zwarte gaten. J.C. Bloem repte in ‘Zondag’ van twee ‘stilten’, waartussen het, misschien, even luid is geweest. Stilten die geen richting geven, geen eisen stellen, waaraan, met andere woorden, geen enkele norm kan worden ontleend. Duijkerius' ontgoocheling met heel het - rijke - theologisch spectrum van zijn tijd, dreef hem in de armen van de filosoof die op dat moment het meest overtuigende antwoord te bieden had op de vraag hoe te leven wanneer je er niet langer zeker van bent waar de menselijke geschiedenis begonnen is en waar zij eindigt. |
|