Het laatste woord heeft het eerste
(1987)–Ineke Bulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
1. De titel van de bundel.Het thema dat door de vijf verhalen in variaties wordt bespeeld is dat van het verraad. De protagonisten zijn allen zowel verrader als verraden, zowel op het niveau van de voorstelling (als je in ‘Lotti Fuehrscheim’ de bijbelverhalen meeleest) als op het niveau van de taal. Overal, tenminste als je het huis in ‘Het behouden huis’ freudiaans leest, is naast de verraden verrader op de achtergrond een verraderlijke vrouw in het spel: Heleen, Anna, het huis, Elena, Delila/Fortuna, die de mannelijke protagonist verraadt, maar zelf niet verraden wordt, al moet zij haar lotsverbondenheid in drie gevallen met de dood bekopen. Ook in de taal zijn de hoofdfiguren zowel verraden als verrader: zij verraden zichzelf - aan de lezer, door hun taalgebruik, en worden door de taal verraden: zij vertrouwen er op, en terecht, maar zij gebruiken haar verkeerd en komen dus bedrogen uit. Ook hier worden zij verraden door het vrouwelijke, door dat wat aan het denken ontsnapt, het associatieve, het spel in en van de taal. Het thema van de hele bundel is echter niet het verraad; het thema van de bundel is, zoals de titel zegt, paranoia. Maar dit is slechts op het eerste gezicht een ander thema; ten opzichte van de taal blijken zij identiek, althans bij vijf van de zes protagonisten. De ik-figuur van ‘Preambule’ is paranoied in de huis-, tuin- en keukenbetekenis; hij is iemand die er ‘in het dagelijkse leven’ ‘voortdurend op bedacht is van anderen alles te kunnen ondervinden’; hij laat zich ‘bezitten door achterdocht en wanen’, en is onlogisch. De overige vijf protagonisten zijn paranoied in een heel andere zin. De geesteszieke die wij paranoied noemen, lijdt niet aan een aantasting van zijn verstandelijke vermogens; kenmerk is integendeel dat de verstandelijke uitwerking logisch is, en op het peil staat van de geestelijke ontwikkeling die hij had voordat hij waanideeën kreeg. De uitwerking heet logisch, omdat de waandenkbeelden een gesloten systeem vormen, dat logisch in elkaar zit en op logische gronden wordt verdedigd. Het aardige van Hermans' protagonis- | |
[pagina 41]
| |
ten is, dat zij met zekerheid paranoied zijn en tegelijk volkomen gelijk hebben. Zij maken slechts één fout, die bewerkt dat zij tevens paranoied zijn in de eerste betekenis van het Griekse παρανοεω: zij begrijpen verkeerd. Hun waandenkbeelden zijn geen waandenkbeelden; het zijn integendeel ware denkbeelden, maar zij zijn verkeerd begrepen. Dit lek in hun systeem is de opening waardoor de lezer toegang tot hun wereld, en tot een juist begrip verkrijgt. De inhoud van de wanen van de paranoialijder, zegt de encyclopedie, hangt af van de speciale problemen die iemand heeft. De waan en tegelijk de waarheid van de hoofdpersoon van ‘Manuscript in een kliniek gevonden’ is, dat hij de gave der waarheid bezit; zijn probleem is dat hij een verrader is. De waan maar ook de waarheid van Paranoia-Cleever is, dat hij een ontsnapte en dus achtervolgde SSer is; zijn probleem is, dat hij een mislukte en dus (ten onrechte) niet achtervolgde SSer is. Waan èn werkelijkheid van de ik-figuur van ‘Het behouden huis’ is, dat zijn huis behouden is; zijn probleem is, dat hij zelf het niet is. Teucherts waan dat hij doorzichtig is als glas, is ook de waarheid, maar zijn probleem is dat hij geblindeerd is door jaloezie. De waan èn het gelijk van Bernard is, dat hij zijn lot kan voorzien; zijn probleem is dat hij het niet kan doorzien. De wanen van de protagonisten zijn dus verkeerd begrepen interpretaties van de waarheid. Ik weet niet of dat bij paranoia-lijders in werkelijkheid ook zo is, maar dat doet niet ter zake; in deze verhalen zijn de wanen spiegelbeelden van de waarheid, niet op het niveau van de gebeurtenissen, maar op het niveau van de woorden. De woorden waar de personages mee worstelen zijn de woorden die hun werkelijkheid en hun waan uitmaken. Hun eigen formulering van het probleem zegt hen de oplossing voor, maar zij begrijpen het niet. Hermans' helden zijn geen tragische, maar logische helden, d.w.z., toch tragisch, maar niet omdat ze strijdend ten onder gaan aan een lot op het niveau van de gebeurtenissen waarop ze geen greep krijgen, maar omdat ze strijdend ten onder gaan aan een lot op het niveau van de taal, als zij letterlijk de werkelijkheid onder woorden willen brengen, maar de extra betekenissen van de woorden niet vatten. En hier zit het elementaire verschil tussen de personages en de lezer: de lezer kan precies zien waar het schort, als hij afgaat op de woorden waarmee de protagonisten worstelen (: ‘het woord’; ‘niet verraden’//‘SSer’; ‘sissen’//‘gipsbrander’//‘systeem’; ‘schijnbaar afwezig’//‘kapsalon’), op de feiten waarmee ze worstelen (uitstoting/medelijden/dorst/medeminnaars/haar) en op de woorden die de titels aanreiken (kliniek/paranoia/behouden/glas/Lotti Fuehrscheim). Hiermee zijn ook de sleutelwoorden voor de interpretatie van de verhalen gegeven; als je aan die woorden trekt, komt de draad van het ver- | |
[pagina 42]
| |
haal soepel mee, terwijl iedere andere benadering een onontwarbare kluwen produceert. | |
2. De interpretatie van de bundel.De abstracte lezer van Paranoia wordt gestuurd door de kennis dat de personages paranoiede zijn. De abstracte lezer weet dus, dat wat wij zeggen over hun waarneming van hun werkelijkheid onbetrouwbaar is. Hun interpretatie, evaluatie en presentatie van tijd, ruimte, personen, handelingen en gebeurtenissen is dus relatief onbelangrijk voor de abstracte lezer, en daarmee wordt het hele niveau van de voorstelling minder belangrijk: het wordt een poppenkast. De toeschouwer die denkt dat de elementen van de voorstelling aan elkaar gerelateerd zijn, zit fundamenteel fout, want ze zijn via touwtjes aan een achterliggend ordeningsprincipe verbonden waardoor ze worden gemotiveerd; ze reageren niet op elkaar. Hiermee wordt de relevantie van Hermans' kentheoretische opvattingen over de echte werkelijkheid voor de interpretatie van Paranoia, dus ook voor de abstracte lezer, betrekkelijk gering; van groot belang daarentegen worden zijn kentheoretische opvattingen over de literaire werkelijkheid. Als je uit de literaire werkelijkheid tijd, ruimte, personen, handelingen en gebeurtenissen weghaalt, wat hou je dan over? De woorden, de taal. Literatuur is een wereld in woorden, en die woorden reageren op elkaar volgens eigen wetten, die fundamenteel verschillen van de wetten waarmee de elementen van de echte werkelijkheid op elkaar reageren. In de werkelijkheid heersen relaties van tijd en ruimte, van oorzaak en gevolg, van delen en gehelen, van evoluties en revoluties; in de literaire werkelijkheid heersen logische relaties: relaties van grammatika, van associatie, van implicatie en consequentie, van tautologie en contradictie. Relaties tussen woorden dus, en dus zijn woorden de leidslijnen van de abstracte lezer, woorden en vooral hun niet verwoorde associatieen betekenisvelden. Hermans schrijft zijn verhalen (althans die in Paranoia) rond een afwezig blijvend woord, waarvan de aanwezigheid wordt gerepresenteerd door de geschreven woorden, die woorden uiteraard waar de protagonist over struikelt. Na lezing van ‘Manuscript in een kliniek gevonden’ beveelt Haasse 1985 aan, de bundel Paranoia te ‘onderzoeken op wat Hermans ooit als “ideële rijmen” heeft aangeduid: passages, woorden, die - soms bladzijden uit elkaar en in een geheel ander verband geplaatst - “pas in het onderbewustzijn van de lezer contact maken” en dan een flits van inzicht teweegbrengen’. Zij ziet dus dezelfde lezersrol in de tekst besloten als ik - en als Hermans. Het gaat in de verhalen niet om de grote dingen, noch om de ‘reële’ verbanden; het gaat om de ideële rijmen, en om bijkomstigheden waarvan de functionaliteit bijzon- | |
[pagina 43]
| |
der is, zoals Hermans in 1985 zeiGa naar eind30. De verhalen van Paranoia illustreren op het niveau van de voorstelling onmiskenbaar de onmogelijkheid van de mens, greep te krijgen op de werkelijkheid, zoals Raat in zijn dissertatie laat zien. Maar Hermans schrijft verhalen; hij schrijft een literaire werkelijkheid, en daarop is per definitie wèl greep te krijgen. Het leuke van de literaire werkelijkheid, en het grote verschil met de echte werkelijkheid is, dat literatuur géén chaos is. De literaire werkelijkheid is volstrekt geordend, gehoorzamend aan eigen wetten, een denkbaar, waarschijnlijk, begrijpelijk universum, geconstrueerd door een schepper die weet wat hij of zij doet, als hij of zij tenminste aan de autonomie van de literatuur gelooft, en dat doet Hermans. Naar het inzicht van Hermans dankt de romankunst hieraan juist haar bestaansgrond; in een roman mag dan ook geen mus van het dak vallen zonder dat het ergens toe dient. Het is dus volmaakt tegenstrijdig, Hermans' kentheoretische opvattingen van de werkelijkheid gelijk te stellen aan zijn kentheoretische opvattingen van de literaire werkelijkheid, want ze zijn juist diametraal tegengesteld. Dus: als de (abstracte) lezer zich in de literaire werkelijkheid gedraagt zoals hij zich in de niet-literaire werkelijkheid gedraagt, wordt hij misleid en leeft hij in een vervalste wereld; gedraagt hij zich alsof hij in een literaire werkelijkheid verkeert, dan leeft hij in een logische, autonome, gesloten en geheel begrijpelijke wereld. | |
3. De structuur van de bundel.De volgorde van de vijf verhalen dient misschien inderdaad geen speciaal doel, zoals Raat meent, maar ze is onveranderlijk en onomkeerbaar: op inhoudelijk niveau door een soort groeiprincipe, en op formeel niveau door het verschuivende lijnenspel der motieven. Dat de ordening grotendeels samenvalt met de chronologie van het ontstaan van de verhalen, is min of meer toevalligGa naar eind31. De samenhang van de verhalen is buitengewoon hecht en dit kan, dunkt mij, niet genoeg beklemtoond worden. Het beschrijven van het motievenspel neemt in dit verband te veel ruimte in beslag, dus dat zal ik hier niet doen, maar over samenhang en volgorde zal ik wel nog iets zeggen. De leeftijd van de protagonisten neemt in de opeenvolgende verhalen toe (als je Bernard leest als het verraden eigen ik van Gerard), evenals het kwaad dat zij aanrichten en het aandeel van hun schuld. Kind, puber, jonge volwassene, volwassene en bejaarde: hun geschiedenis begint met hun eerste belangrijke verraad. Het moment van het verraad blijkt het moment dat hun hele verdere leven fixeert, of het einde ervan nu kort of lang daarna komt. In de rest van het leven gebeurt kennelijk niets meer van belang: Gerards leven is geleefd ‘met de snelheid en zich weinig om de waarheid bekommerende duidelijkheid dergenen die succes hebben’; de man van ‘Het behouden huis’ | |
[pagina 44]
| |
voelt dat hij heel populair zal worden; Teuchert en Cleever sterven, na een leven in het verborgene geleid te hebben; de auteur van het gevonden manuscript leert noch na zijn schooltijd, noch in de kliniek iets bij, en laat geen sporen na. ‘Wat wij ons leven noemen, is niets anders dan een restant, de geur van een brand die al lang is geblust’ zegt de preambulant. De verhalen tonen dus het moment van de afrekening van een volledig leven. De schuld is groot, want het verraad is het verraad van het eigen ik. De protagonisten hebben zichzelf ontmoet en niet herkend. Maar - hun verraad is altijd een reactie op het verraad van anderen. Zij ontmoetten een ander en meenden zichzelf te herkennen, maar hun voorbeeld heeft hen verraden. Noch de gezaghebbende vader, noch de voorbeeldige oom, de algemeen beschaafde mens, de god of de leider, of de zich bekommerende oudere broer zijn voorbeelden voor het ik; allen blijken voorbeelden van het andere, de keerzijde. In Paranoia is Hermans een moralist van het zwaarste kaliber, welk masker zijn buikspreker hem ook opzetGa naar eind32. Er zal een tijd komen dat men weinig reden heeft om de menselijke waardigheid te ontzien, zegt de preambulant, en het is met instemming, maar niet met vreugde dat Hermans dit citeert. Integendeel, hij wijst op het gevaar, en op de eigen schuld van de mens, als het zover komt. ‘Preambule’ valt, zoals het hoort, grotendeels buiten de zojuist geschetste inhoudelijke samenhang. ‘Preambule’ valt echter niet buiten de samenhang met betrekking tot de taalproblematiek. Wannéér immers zal er weinig reden zijn, de menselijke waardigheid te ontzien? Als de tijd is gekomen ‘dat niemand er nog aan hechten zal zich in woorden een beeld van de wereld of van zichzelf te ontwerpen’ (‘Preambule’ V, curs. IB). We zagen al dat het doel van het schrijven voor de ik-figuur van ‘Preambule’ was, zichzelf te representeren in waarachtige documenten, en in het geschrevene een (eventueel geheime) zin te ontdekken, die het zinloze (chaotische) zou zingeven (ordenen). (Voorwaar een prachtige literatuurtheorie, die laat zien dat ook het autonome woordkunstwerk een uitspraak is over het bestaan). De vraag was, of ook voor de overige personages een dergelijke opvatting van taal geldt, of ook voor hen de taal de enige zinvolle werkelijkheid is. Het antwoord is ‘ja’, voor wat betreft de waarachtige representatie, ‘nee’ voor de zingeving. En wel omdat de personages zich wel een verhaal bouwen over zichzelf waarin ze wonen, maar geen schrijvers zijn: zij schrijven geen literatuur. Hen is het dus niet gegeven, de geheime zin te ontdekken; ons, lezers, daarentegen wel, omdat de personages gecreëerd zijn door een schrijver. De preambulant en de verteller van ‘Lotti Fuehrscheim’ bespreken beiden de beschrijving van een mensenleven. De preambulant merkt op, dat een mensenleven een verzameling bewegingen en denkbeelden is, en dat wij, als wij | |
[pagina 45]
| |
alles van zo'n leven konden registreren en overzien, veel minder reden zouden hebben om overtuigd te zijn van onze nietigheid, omdat alles even belangrijk geworden zou zijn. We zouden niet meer denken dat alleen wat blééf belangrijk is, en een systeem vormt. Met andere woorden, als alles bewaard bleef zouden we niet meer denken dat wat bewaard bleef een systeem vormt. Dit is precies wat de verteller van ‘Lotti Fuehrscheim’ ook opmerkt: als Bernards leven geheel geregistreerd en bewaard zou zijn, zou er geen systeem in te ontdekken zijn: ‘het zou een chaos zijn geweest’. Maar Bernards leven ìs niet volledig geregistreerd; het is slechts zeer gebrekkig bewaard gebleven, geregistreerd door mensen die vluchtig naar hem luisterden, in zonderlinge zinnen die, dikwijls min of meer gewijzigd, een verhaaltje vormen. Die dus een ordening, een systeem vormen - maar ach, zo'n slecht verhaal, een verhaal voor bij het dessert, of voor op een verjaarsvisite. De verteller zou dat beter doen; sterker nog, hij dééd het beter. Hij registreerde meer en beter, maar niet alles, want hij ordende; hij bracht systeem in Bernards chaos, een systeem dat de ‘betrekkelijke ordening van zijn organisme’ ver te boven gaat, en, in tegenstelling tot dit organisme, zeer veel betekenis heeft. Ik kan het dan ook absoluut niet met Raat eens zijn, waar deze stelt dat in ‘Lotti Fuehrscheim’ de schijnorde van het verhaal vernietigd wordt, laat staan dat daarmee de ordening van de wereld in de overige verhalen wordt gereduceerd tot een arbitraire systematiek. Wat in alle gevallen recht overeind blijft is de orde van het verhaal - en dat is niet die van het verhaaltje. De verhalen uit de bundel Paranoia zijn bepaald geen verhaaltjes - ik hoop de dwingende systematiek te hebben aangetoond - ook niet, juist niet, als ze door de onbetrouwbare, schijnbaar chaotische ik-figuren zelf worden verteld. Hun verhaal past niet op de werkelijkheid, maar geen enkel verhaal past op de werkelijkheid, want de werkelijkheid is chaos en het verhaal niet. Maar waar er een relatie is tussen werkelijkheid en verhaal, moet toch toegegeven worden dat hun verhaal wonderwel past op de werkelijkheid; niet als een beeld van, maar als een sleutel tot. De figuren zijn allen van het waarzeggerstype; zij produceren woorden en zin, en een geheime zin, die zij evenwel niet zelf vermogen te ontdekken. Daarom moeten hun verhalen geïnterpreteerd worden: ‘Het is omdat ik zelf niet kan bewijzen waarom zij met mijn persoonlijke lotgevallen niets (d.i. alles, IB) te maken hebben’ en: ‘Ik zie wat ik geschreven heb alleen maar door de troebele mist van dat wat geen gestalte heeft aangenomen’: zelf ziet hij eerder de chaos, het alles, dan de orde, de keuze die hij aanbracht. Ik kan mijn veronderstelling, dat de volgorde van de verhalen weerspiegelt dat de taal steeds meer de werkelijkheid wordt van de personages, niet waar- | |
[pagina 46]
| |
maken. Wel is het zo, dat de vier verhalen tussen ‘Preambule’ en ‘Lotti Fuehrscheim’ in een tang zitten, de tang van de dwingende noodzaak van een verhaal, van een goed verhaal, een kloppend, systematisch, ordenend verhaal, dat niettemin de chaos van de werkelijkheid weerspiegelt, de keuze en de niet gekozen mogelijkheden. | |
4. De vraag naar het verschil.Maakt het in de praktijk van de interpretatie van Paranoia iets uit, of ‘Preambule’ literair of niet-literair gelezen wordt? Ja, want het literair lezen van ‘Preambule’ levert een andere vraag op voor de interpretatie van de structuur van de bundel, impliceert een andere abstracte lezer, en reduceert het belang van Hermans' kentheoretische opvattingen over de werkelijkheid. Als alle dichters liegt Hermans de waarheid - net als zijn personages.
Nijmegen, juli 1986. |
|