de preromantiek. Hierin vooral manifesteert zich de literaire vernieuwing omstreeks 1770. Maar onze instinktieve gêne voor de romantische confessie kan ook onze blik scherpen voor de eigenheid van die periode. Het vreemde, liever: het vreemd gewordene intrigeert. Het vraagt niet om bewondering maar om begrip.
Van Alphen was echter niet alleen dichter. Hij bewoog zich met even veel gemak op juridisch, historisch, theologisch en wijsgerig terrein. Achter de schermen heeft hij op kerkelijk en politiek gebied een belangrijke rol gespeeld. Wie hem op zijn weg wil volgen wordt dus wel gedwongen om de grenzen van zijn eigen specialisme te overschrijden. Een eenzijdige accentuering van de literator kan onmogelijk de veelzijdige betekenis van Van Alphen in het licht stellen.
De grondslag voor deze studie werd gelegd, toen ik in april 1967 ten huize van Dr. J.B. Hubrecht en Jkvr. Leonore Hubrecht-Van Alphen in Doorn vele verloren gewaande brieven en dagboekfragmenten van hun betovergrootvader terugvond. Het is dan ook allereerst dank zij de familie Hubrecht-Van Alphen dat dit boek geschreven is kunnen worden. Een in opdracht van de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk voorbereide uitgave van de Van Alphen-correspondentie ligt inmiddels al persklaar en zal, naar ik hoop, te zijner tijd als complement op deze biografie kunnen dienen.
Mijn Doornse vondst werd het begin van een lange speurtocht in binnen- en buitenland. Meer dan professionele steun mocht ik daarbij ondervinden van Mevr. Drs. E.P. de Booy van het Centraal Register van Familiearchieven te Utrecht. Dikwijls heb ik een beroep moeten doen op de Utrechtse gemeentearchivaris Dr. J.E.A.L. Struick en zijn staf, alsook op hun collega's te Gouda, Leiden en Den Haag. De Heer E. Pelinck, directeur van het Koninklijk Huisarchief, en Dr. J.P. van Dooren, archivaris der Nederlands Hervormde Kerk, bezorgden mij kostbaar documentatiemateriaal.
Mijn vroegere student-assistenten Drs. M.A. Streng en Drs. J.G.P. Reijs hielpen bij het verzamelen van recensies en illustraties, dit laatste met bijstand van het Iconographisch Bureau te 's-Gravenhage.
De conservator van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde, de heer P.G.P. Meyboom, stelde belangeloos enkele genealogische tabellen samen, die met de andere onder Bijlage I werden opgenomen.
Inzage van archivalia en/of inlichtingen van allerlei aard kreeg ik onder meer van dhr. W.N. Arntzenius (Den Haag), Jhr. Mr. Dr. L.H.K.C. van Asch van Wijck (Rhenen), Dr. G.J.M. Bartelink (Nijmegen),