Quartier Latin
Ad van Iterson
In de jaren zestig - toen boekhandel De Tribune nog niet bestond - organiseerde De Nieuwe Limburger een gevelstenentocht. Mijn vader liet me de pagina zien en ik stond meteen in vuur en vlam. Een wedstrijd waarbij het niet ging om lichamelijke kracht, maar om historisch inzicht! Ik haalde mijn vader over om mee te doen. Het is een van de laatste herinneringen aan hem: dat ik naast hem over de kinderkopjes van het Onze-Lieve-Vrouweplein loop.
Te groot om aan zijn hand te lopen, te klein om me voor hem te schamen. In zijn hooggeheven linkerhand hield hij het opdrachtenformulier dat hij met een broodmes uit de krant had gesneden. Van tijd tot tijd pakte hij zijn potloodje achter zijn oor vandaan, hield het formulier tegen een muur of raam en schreef iets op een stippellijn. De bedoeling was om vragen te beantwoorden over de gevelstenen die we geacht werden te ontdekken, tussen begane grond en eerste verdieping. Een lopende rebus door Oud Maastricht. De rebus leidde ons ook door de Kapoenstraat. Daar zag ik ze voor het eerst in levende lijve. Kunstenaars. Mannen met baretten, schuin op het rode, markante hoofd geplaatst. Onwrikbare baretten. Mannen met strenge trotse blik. Waardige tred. En als hun mond openging, kwamen er luide woorden uit. Gevloek. Gelach. Uit elke atoom van hun verschijning sprak deze boodschap aan de wereld: ‘Ik heb schijt aan iedereen, ik ben kunstenaar.’ En dan de vrouwen die bij hen aan de arm liepen. Gevoelige godinnen met haar dat als zwart of wit water over de schouders stroomde. Uit elk elementair deeltje van hun verschijning sprak: ‘Ik heb schijt aan iedereen, behalve aan deze kunstenaar hier naast me.’ Daar in de Kapoenstraat, in het hart van het Quartier Latin, zoals de Nieuwe Limburger altijd schreef, deed ik een belofte. Wat er ook gebeurde, ik zou altijd in gevelstenen geïnteresseerd blijven.
Een jaar later begon ik veelvuldig door het Quartier Latin te zwerven, zij het nu alleen. Op zoek naar nog niet ontdekte gevelstenen. Ik richtte mijn speurdersblik omhoog. Kende ik die steen met de gouden hand?
Had ik dat zwarte paard al eens gezien? Uit een open raam klonk ‘Nathalie’ van Gilbert Bécaud. Uit een ander raam kwam ‘Marieke’ van Jacques Brel. Hier klonk een vloek, daar een zucht. Wat deden kunstenaars de hele dag? Hoe kwamen ze aan inspiratie? Hoe kwamen Ramses Shaffy en Liesbeth List, die vaak in Maastricht schenen te zijn, aan hun chansons? Aan hun liefde? Die stippellijntjes moest ik zelf invullen.