Mijn ontmoeting met Marcel Proust
Lou Heynens
Denis Diderot begint zijn roman ‘Jacques le fataliste et son maître’ met de woorden:
Comment s'étaient-ils rencontrés? Par hasard, comme tout le monde.
Moet ik nadrukkelijk verklaren dat ik, gezien de titel van dit hoofdstuk - en het citaat - Marcel Proust nooit heb ontmoet en dat om reden, die met de duur van ons leven samenhangt? Gelukkig, de schrijver, de literatuurliefhebber heeft vele imaginaire vrienden, kent vele imaginaire ontmoetingen.
Het ‘ontmoeten’ geschiedt op verscheidene niveaus, door een boek, een uitspraak, verwanten of vrienden die iets van de ‘geest’ van de auteur overbrengen.
Wat bezielde de kennis, die mij tijdens mijn militaire diensttijd in Bergen-Hohne de Duitse versie van Prousts ‘Journées de lecture’ cadeau deed? Doorzag ze mij? Vielen er (toen al?) vergelijkingen te trekken met de auteur? Ik zal het nooit weten. Het boek bleef meer dan tien jaar ongelezen in mijn boekenkast staan.
Voor ‘A la recherche du temps perdu’ en zijn auteur was ik toen te druk bezig met het leven te vieren. Dat leven voltrok zich weliswaar in het milieu dat Proust zo onnavolgbaar beschreven heeft: het universum van de internationale adel. En altijd weer ontmoette ik een fascinerende persoonlijkheid die mij ‘uitdaagde’ om uit de beker van een verloren gaande Proustiaanse wereld te drinken. Maar er moest nog heel wat rook uit mijn geestelijke hoofdkamer verdwijnen voordat ik het genealogisch-psychologische ‘diepzeeduiken’ van Marcel Proust kon verstaan. Ik had er meer dan een verstoft boek voor nodig. Een gezicht! Niets is zo verbluffend als de simpele werkelijkheid of zoals Marguerite Yourcenar het zo treffend uitdrukt:
Wij delen onderling onze ervaringen en ze worden daardoor waarachtiger. Elk gevoel van sympathie en begrip dat wij voor mensen opbrengen, of zij nu van vroeger zijn of van nu, of ze nu uit onze geest ontstaan of onze levensweg kruisen en ons begeleiden, vermeerdert onze kansen op contact met de werkelijkheid
(‘Les yeux ouverts’)
Het toeval koos voor mij de weg der levenden. In Parijs zette mijn hôtesse, madame Zilly Ruffé, geboren Ricci, mij op het spoor van een der laatst levenden Proust-vrienden, la princesse Marthe Bibesco.
Deze legendarische vrouw liet mij toe in de intimiteit van haar bestaan en werd voor mij tot een levende ‘brug’ naar Marcel Proust. Princesse Bibesco, de laatste uit het Proust-cercle, stond op het punt haar ‘adieu’ uit te spreken om ter ruste gelegd te worden op het kerkhof van Menars.