Nee, dat leven na de oorlog, dat is van een gruwelijke, geobsedeerde waanzin. Naast bergen geld zat een man steeds meer aan de dood te denken. Totdat hij van gierigheid niet meer wist hoe hij zich gedragen moest.’
‘Die oorlog weet wat,’ zei Emile.
‘Neem die hele toestand in Nieuw-Zeeland. Met zijn schoonzuster naar bed, met Mary - allemaal om maar dichter bij zijn eigen familie te komen. Maar dat hele geslacht was al lang dood: uitgemoord, uitgeroeid.’
‘Denk je dat er een kans is dat een geallieerd bombardement zijn familie of zijn verloofde gedood heeft?’
‘Wie zal 't zeggen. En wat doet het ertoe? Volgens mij kon je toen beter een bom op je kop krijgen dan te worden weggevoerd naar een van God verlaten plek in het oosten. Ik heb mijn vader slecht gekend, maar één ding weet ik zeker: er zat geen logica in het hoofd van die man. Geen wraak ook, nauwelijks woede, alleen maar een onheilspellend verdriet dat steeds ontoegankelijker werd. Als kind begreep ik er nooit wat van. Vaak dacht ik, als hij bozig voor zich uit zat te staren: wat is mijn vader verdrietig en ik weet niet waarom. Hij leed aan een zwaarmoedigheid waarvoor nog steeds geen woord bestaat.’
‘Dus nu weet je alles?’ We stonden tegenover elkaar tussen de bananebomen.
‘Ik weet te veel, Emile. Had ik het maar eerder geweten, dan had ik hem kunnen helpen. Met hem kunnen praten. Wie weet was het dan allemaal anders gelopen. Nadat ik de brieven gelezen had, voelde ik mij onvoorstelbaar schuldig. Ik heb niets gedaan om die man van zijn waanidee af te helpen. Niets!’ zei ik met een verstikte stem.
‘Het zal mij niet gebeuren dat jij nu ook begint!’ riep