‘Mantoua,’ zei ik. ‘Hoe kan dat nu allemaal? Ik heb nooit een aangetekende brief aangenomen of gezien en nou ben ik ineens failliet. Kan dat zomaar? Ze kunnen je toch niet van de ene op de andere dag naar de klote helpen! Ik weet van niks!’
‘Het is in Nederland niet zo dat, als je alle officiële stukken consequent weigert in ontvangst te nemen, je een faillissement kunt ontlopen. Ik zal het 'ns nakijken.’ Liphorst graaide in een stapel papieren en somde een aantal data op. ‘Kijk, de post probeert het een paar keer, daarna is de deurwaarder verplicht drie keer bij je langs te komen, vervolgens komen er twee brieven van de rechtbank en als je dan nog geen sjoege geeft, ja, dan ga je voor de bijl. Ik moet zeggen dat onze rechtsstaat aan alle kanten kraakt, maar wat betreft je faillissementaankondiging moet ik zeggen: die zaak klopt juridisch, ze hebben de procedures naar behoren afgewerkt. Hoe lullig het ook voor je is afgelopen.’
‘Hoe bedoel je: een rechtsstaat die kraakt?’
‘Nou, als lid van een links advocatencollectief kom ik natuurlijk dagelijks in aanraking met gewone mensen die platgewalst worden.’
‘Werkt hier ook niet dat meisje met wie ik gestudeerd heb? Hoe heet ze ook weer?’
De deur ging open en een roodharig meisje sprak, staande in de deuropening, op geëxalteerde toon: ‘Ot! We hebben die huisjesmelker bij zijn kladden! Die zal geen kwaad meer uit kunnen richten...’
‘Hee, Lidwien!’
‘We hadden 't net over je.’
‘Ik heb 't gehoord. Beroerd voor je,’ zei Lidwien ernstig en kennelijk gemeend. ‘Otto zal die zaak wel goed voor je afhandelen. Je bent je spulletjes kwijt en verder...’