De rekening
(1990)–Boudewijn Büch– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
was en de afwas, hield ongenode gasten van de deur en verrichtte zo nodig herstelwerkzaamheden in mijn keurig gerestaureerde woning. Hoewel een zware hypotheeklast op mij drukte kon ik mij toch nagenoeg alles veroorloven. Dat was een zoet genoegen na de ondergane vernederingen. Maar er heerste, ondanks het genoegen, voortdurend een onbestembare angst in mij. Vanaf het moment dat ik het pand kocht, werd ik omringd door ten minste twee louche makelaars, drie aannemers die het oplichten tot een kunst hadden verheven en door zeker vijf ‘adviseurs’ die zich schandelijk misdroegen. Voor slecht of in het geheel niet uitgevoerde werkzaamheden brachten zij enorme bedragen in rekening, maar stonden desondanks op stipte betaling. Wachtte ik een weekje met betalen, dan kwamen zij met deurwaarders of bracht de post een brief van een gerenommeerd advocatenkantoor. De vrees dat ik opnieuw failliet verklaard zou worden bracht mij ertoe alle rekeningen - af en toe terecht, maar meestal ten onrechte - tot op de laatste cent te voldoen. Zodoende was het aan mijn deur een komen en gaan van geldeisers. De brutaliteit die mij voor mijn faillissement nogal eens eigen was, had mij geheel verlaten. ‘U wacht maar een maandje met betaling,’ riep ik zelfs de onredelijkste schrijver van een rekening niet meer toe. In december 198- kwam ik tot de conclusie dat er een soort karaktermoord op mij gepleegd moest zijn. Het gevoel van wanhoop nam zulke groteske vormen aan dat ik in een toestand van geestelijke inertie raakte. Een staat die ik eerder had gekend. Hoewel mijn omstandigheden een stuk rianter waren dan tien jaar eerder en ik mijn financiële administratie aan anderen had overgelaten, begon het mij bekende gedrag weer de over- | |
[pagina 96]
| |
hand te krijgen: ik maakte bankafschriften niet meer open, gooide rekeningen ongeopend in een lade, reageerde niet meer op de meest vriendelijke en redelijkste telefoontjes waarin om betaling werd gevraagd. Ik ging steeds minder naar mijn werk, meldde mij dikwijls ziek en lag steeds vaker tot diep in de middag op bed. Ik luisterde naar de geluiden van de stad en snikte 's avonds om drakerige films die ik op de televisie zag. Ik dronk meer dan goed voor mij was en vertelde mijn vriendin terwijl ik boven mijn tiende glas wijn hing: ‘Ik word gek. Misschien moet ik wel zeggen: wéér gek.’
‘Hoe bedoel je?’ vroeg Ruth die zelden een zin uitsprak die meer dan tien woorden bevatte. ‘Ik heb iets met geld dat niet klopt. Eigenlijk kan ik alles redelijk goed verdragen: dood, hard werken of liefdesverdriet, maar van zaken die met geld te maken hebben, raak ik in ontreddering.’ Ruth keek mij aan; zonder mimiek. ‘Misschien moet ik 't anders uitleggen. Van verdriet of vanwege een sterfgeval krijgen de meeste mensen depressies of zijn ze een maand somber, maar daar heb ik niet zo'n last van. Ik reageer door de jaren heen eigenlijk steeds hetzelfde: ik staak alle handelingen die met geld te maken hebben. Zelfs als ik geld genoeg heb, weiger ik betalingen te verrichten. Ik leef, geloof ik, in de veronderstelling dat mensen die niets met mijn verdriet te maken hebben daarvoor toch financieel gestraft moeten worden.’ ‘Er is nu toch geen reden om verdrietig te zijn, behalve | |
[pagina 97]
| |
dat je de laatste tijd een beetje opgelicht bent door dat aannemerstuig?’ ‘Klopt. Het is nu eigenlijk andersom. Schuldeisers hebben de verschrikkelijkste wraak die zij kunnen toepassen - het faillissement - over mij afgeroepen en daarom ben ik nadat die periode voorbij was goed op gaan passen. Wie er maar een dubbeltje te vorderen had, werd door mij bediend. En wat is het resultaat? Dat ik links en rechts word opgelicht, maar dat ik het middel van betalingsweigering niet meer durf toe te passen...’ Ik ben zo bang dat ze mij weer grijpen. Bij de belastingen klagen? Ik kijk wel uit; de angst dat ze beslag leggen, houdt mij daarvan af. Ik maak belastingenveloppen niet eens open. De boekhouder zei pas: “Dat moet u af en toe wel doen, hoor, ik vond onlangs twee teruggaven van bij elkaar achtduizend gulden.” Door dat faillissement ben ik kinderlijk bang geworden, waardoor ik mij steeds ongelukkiger ga voelen. Eigenlijk had ik - toen die advertentie in de krant stond dat “mijn staat van faillissement werd beëindigd omdat ik alle schulden voldaan had” - met opgeheven hoofd door de stad willen gaan lopen; het liefst had ik geroepen: “Ik ben Lothar Mantoua! Het enige Nederlandse failliet dat al zijn schulden tot op de laatste cent heeft terugbetaald!”, maar ik ben juist schichtiger geworden, doodsbang. Er zou een soort vereniging moeten bestaan die ex-faillieten en mensen die nog steeds in staat van faillissement zijn helpt.’ Ruth dacht na. Langzaam zei ze eindelijk: ‘Ik vind jou niet zo iemand om een actiegroep op te richten. Je zegt zelf altijd dat je verenigingen als “Ouders van jonggestorven kinderen”, “Slachtoffers van vroeg ontwrichte gezinnen” of “Ex-gekken maken een vuist” niet zo ziet zitten. | |
[pagina 98]
| |
Je wilt mij toch niet vertellen dat je een club van voormalige failliete mensen op wilt richten. Een club! Dat is toch niks voor jou!’ ‘Nee. Maar ik weet niets anders.’
In januari 198- was ik niet meer in staat om zelfs het eenvoudigste werkje naar behoren op te knappen. Ik reisde wat, maar vond nergens rust. Op een eiland in de Middellandse Zee kon ik mij er niet van weerhouden om naar huis op te bellen om te controleren of de telefoon niet was afgesloten, terwijl de telefoonbetaling automatisch geschiedde en voor de zekerheid door mijn boekhouder regelmatig in de gaten werd gehouden. Ik belde bewust het nummer waarop mijn antwoordapparaat aangesloten was. Daardoor kon ik tevens controleren of er nog elektriciteit geleverd werd; mijn antwoordapparaat functioneerde door middel van 220 volt. Voor het eerst in vele jaren voelde ik zelfmoordneigingen. Staande op een hoge rots wilde ik mij in zee storten. Later dacht ik: pathetisch, en dronk een fles wodka op mijn hotelkamer leeg. De volgende morgen was ik nog zieliger. Ik begon te verlangen naar een wereld zonder geld, zonder bezit en zonder bankrekeningen. Ik wilde terug naar Western-Samoa. Daar was ik, daags na de opheffing van mijn faillissement, heen gereisd omdat ik gelezen had dat de bewoners van deze Zuidzee-archipel in absolute, geldvrije harmonie zouden leven. |
|